[Bodel, Dr. Joachim]
BODEL (Dr. Joachim), geb. te Leiden 11 Febr. 1767, overl. te Dordrecht 7 Maart 1831, was de zoon van Mr. Jan Abraham Bodel en Trijntje Nieuwenhuis. Hij studeerde aan de Leidsche hoogeschool in de geneeskunde en werd in 1790 met lof tot doctor bevorderd. Te Dordrecht vestigde hij zich als geneesheer, en deed zich weldra kennen als een hoogst bekwaam man. Hij werd benoemd in verschillende commissiën op geneeskundig gebied, was o.a. voorzitter der Departementale Commissie van Geneeskundig Bestuur.
Grooten naam verwierf hij zich door de flinke wijze, waarop hij de epidemieën, die in de jaren 1807-09 in de omstreken van Dordrecht heerschten, wist te bedwingen, en door de geneeskundige hulp, die hij aan de gewonde soldaten in 1814-15 en aan de landverhuizende Zwitsers in 1819 verleende.
Bij zijn drukken werkkring als geneesheer vond hij nog tijd, om andere openbare posten waar te nemen, als lid van het commité van Opvoeding en Onderwijs, Schoolverzorger en Opziener der Openbare lessen. Reeds in 1791 was hij lid van den Hove en Hooge Vierschaar van Zuid-Holland. In Juli 1811 werd hij benoemd tot conseiller municipal, in 1815 tot lid van den Gemeenteraad, waartoe hij 1824 herbenoemd werd.
Bodel heeft geen afzonderlijke werken in verband met zijn wetenschap uitgegeven; alleen een aantal artikelen in tijdschriften als de Konst- en Letterbode, Geneeskundig Magazijn of in genootschapswerken.
Hij was lid van een groot aantal vaderlandsche genootschappen. Wij vermelden, dat hij in 1826 tot lid der Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde werd benoemd.
Bodel was gehuwd met Jacoba Volckera Groen van Prinsterer, bij wie hij een dochter naliet.
Zie: Aanspraak van M. Siegenbeek in de Handel. Letterk. 1831, 25-34.
van Dalen