[Blijenbergh, Willem van]
BLIJENBERGH (Willem van), geb. te Dordrecht Oct. 1632, overl. aldaar 11 Mei 1696, was de zoon van Laurens van Blijberg (in het land van Gulik) en Clara Willemsdr. Zijn vader was ‘lijwatier’ van beroep, hij zelf werd koopman. Na den dood van zijn schoonvader Pieter van Wezel nam hij voor diens zoon den post van pondgaarder, of makelaar in granen, waar (1657-66). Na dien tijd was hij wederom koopman, en dreef zijn zaken in compagnieschap met zijn zwager Wouter Blonck. Uit zijn huwelijk met Cornelia van Wezel had hij twee dochters, die beiden jong overleden zijn. Zijn echtgenoote stierf 20 Juli 1685.
Blijenbergh was door zijn fortuin en zijn bekwaamheden een aanzienlijk man geworden, en vervulde onderscheidene stedelijke posten, als kapitein der elf burgervendels, lid van het college der Goede Mannen van Veertigen, 1673, lid van het college der Goede Luyden van Achten, 1674-79, tresorier der reparatiën, 1677-80, van het Groot Comptoir, 1681-84, schepen en lid van den Oudraad, 1680-81, 1685-86, 1690-91, 1692, voorzitter der Schepenbank, 1695, regent van verschillende instellingen enz.
Hoewel geen academische vorming genoten hebbende, heeft Blijenbergh toch veel kennis gehad van talen, o.a. van Latijn en Fransch, en beoefende hij zoowel de dichtkunst als de wijsbegeerte en de theologie. Tot zijn vriendenkring behoorden verschillende Dordtsche kunstenaars en geleerden, die soms hunne werken aan hem opdroegen. Hij schreef daartegenover lofdichten op werken van velen zijner tijdgenooten. Onder het pseudoniem Lacte schreef hij reeds in de Dortsche kraem, beweert Scheltema, wat wel een vergissing zal zijn, omdat 1o. Blijenbergh, toen dit boekje verscheen (1644), nog veel te jong was, en 2o. omdat de kring van de dichters der Dortsche kraem de zijne niet was. Waarschijnlijk zal hij, die met Laete teekende, een Blijenburgh geweest zijn, een lid der regentenfamilie.
Volgens Schotel heeft hij de hand gehad in het treurspel van Samuel van Hoogstraten Dierick en Dorothé, maar ook dit staat lang niet vast.
Voorts komen verzen van hem voor in de Herstelde Zeeg-Triomf van Karel de Tweede Koning van Groot- Brittanje Vranckrijck en Ierlandt, Beschermer des Geloofs door verscheyde voornaemste poëlen van Hollandt, te Dordrecht voor Abraham Andriessz. boekverkooper bij 't Stadthuys in 't jaer 1660. Ter Druckerye van Gilles Neering op de Nieuwe Haven in de Faem. In 't jaer 1660. De tweede druk van dit werk bevat ongeveer dezelfde gedichten als de eerste, maar meer geordend. Ook in 't Verheerlickt Nederlandt enz. komen gedichten van hem voor o.a. Vredestriumph en Blyde Inkomst enz, geteekend ‘W.v.B.’, wat soms gehouden werd voor Willem van Beveren, die evenwel zijn gedichten meest onderteekende met ‘W. à B.’ (Mogelijk is deze W.v.B. nog een ander persoon.)
Uit de verzen, die zeker aan hem mogen worden toegeschreven, blijkt, dat hij een zeer middelmatig dichter was.
Belangrijker is zijn beoefening geweest van theologie en wijsbegeerte. Reeds in 1663 schreef hij een werkje, om zijn grondstellingen tegen de atheïsten te bewijzen, n.l. De kennisse Godts en Godtsdienst, waarvan hij in de voorrede van den druk van 1671 melding maakt. De volledige titel van den 2en ook zeldzamen druk luidt: De kennisse Godts en Godtsdienst, Beweert tegen d' Uytvluchten der Atheisten In welcke met klare