[Beveren, Lambertus de]
BEVEREN (Lambertus de), geboren in 1673 te Heusden, overl. te Hoorn 28 Jan. 1742, zoon van Willem de Beveren, predikant te Tilburg (III kol. 105). De moeder van Lambertus was Maria van den Bos, eene dochter van den bekenden Lambertus van den Bos (zie dit deel), naar wien de zoon werd genoemd.
Hij studeerde te Groningen (ingeschr. 8 Oct. 1688), predikant in 1695 te Noordhorn, in 1708 te Meppel en in 1715 te Hoorn. Tweemalen is de Beveren gehuwd geweest; bij zijn eerste vrouw Catharina Stegnerus, eene dochter van Antonius Stegnerus, predikant te Groningen heeft hij verwekt, behalve twee dochters, een zoon Antoni Willem (III kol. 105). Zijn tweede vrouw was Sophia Theodora Feltman, eene dochter van den advocaat Feltman te Groningen; uit dit huwelijk een zoon, die naar zijne moeder Theodorus Feltman de Beveren is genoemd, geb. te Noordhorn 16 November 1706; predikant te Schellinkhout, te Schipluiden, te Vlissingen en eindelijk te Utrecht waar hij 10 April 1767 overleed. Hij was in 1744 gehuwd met Anna Elizabeth Adriani, eene dochter van den Secretaris der Gedeputeerde Staten van Groningen, die hem twee dochters schonk.
De voornaamste werken van Lambertus de Beveren zijn: De toetssteen der gelukzaligheid (1719); Gelukzaligheid van een volk wiens God de Heere is. (Hoorn 1725); J. Bunjan, Christens reize na de Eeuwigheid met ophelderende aanteekeningen van L. de Beveren (Gron. 1729); Acht uytgesogte Leerredenen, over verscheyde stoffen (Utrecht 1750).
Zie: Visscher en van Langeraad, Prot. Vaderland I, 441.
Molhuysen