waardigheid las hij, nadat de commissie 12 Januari 1773 haar werk had aangevangen, 2 Juli voor een aanzienlijk gezelschap, in de gewone vergaderzaal der commissie in het Mauritshuis, de psalmen 110 tot 118 voor, waarna 19 Juli de commissie even plechtig ontbonden werd als zij was geïnstalleerd. De nieuwe psalmberijming, nagenoeg alom gunstig ontvangen, kon toch de behoefte aan andere, christelijke liederen niet vervullen, de aandrang daartoe werd sterker, tot de Noordhollandsche synode het plan voor een bundel evangelische gezangen ter tafel bracht. Van den Berg, die reeds zelf een aantal liederen van Klopstock, Gellert, Schlegel, Münter e.a. vertaald had, steunde het van heeler harte en, toen de in 1802 benoemde commissie 27 Sept. 1803 hare zittingen opende in de kerkeraadskamer van den Dom, benoemde zij hem als voorzitter. Het werk, thans niet door den Staat gesteund, over vier sub-commissiën verdeeld, kwam 4 September 1805 tot een einde, waarvan men den Raadpensionaris Schimmelpenninck in een statig bezoek kennis gaf - vreugderijke dag voor van den Berg, die den droom zijns levens werkelijkheid zag. Van hem of door hem bewerkt zijn de gezangen 1, 3, 6, 7, 9, 12, 13, 16, 18, 29, 32-34, 36, 41, 57, 58, 59, 60, 67, 73-76, 80, 81, 83, 90, 92, 101, 104-106, 124, 131, 135-137, 140, 145, 151, 156, 157, 163, 164, 167, 176, 177, 181, 184, 186, 188 en 192. Er zijn zeer schoone en algemeen bekend geworden liederen onder, maar ook het beruchte 177ste is uit zijne pen gevloeid. Dat alle melodieën in heele noten werden gezet, is eene muzikale barbaarschheid, die niet hem alleen mag geweten worden.
Hij heeft een aantal leerredenen in druk uitgegeven, waaronder ééne over ps. 103. 1-4 in 1783, toen Arnhem door eene besmettelijke ziekte was bezocht, over welker karakter de preek zeer uitvoerig is. Ook schreef hij een levensbericht voor J.F. Martinet, den schrijver van den ‘Katechismus der Natuur’, met wien hij zeer bevriend was. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit van hem, in handschrift, een alfabetisch register van woorden uit de Veluwsche volkstaal, waarbij de heer H.J. Folmer, predikant te Dwingelo, telkens den Drentschen vorm van het woord aanteekende. Van den Berg zal denkelijk met Folmer hebben kennis gemaakt in de Commissie voor de psalmberijming, waarvan beiden lid waren. Er is nog eene tweede verzameling van Veluwsche woorden, bij het apparaat van de Redactie van het Nederl. woordenboek. Een gewoonlijk hem toegeschreven duitsch vers aan L. Marchand kan niet van hem zijn, omdat het is gedagteekend: ‘Mittwoch 3 Februar des Jahrs achtzehn hundert und dreiszig’. Nog bezitten wij van hem een Echtzang bij het huwelijk van Ewald Hollebeek en Anna Maria Gerdes, 28 April 1758, in één bundel gedrukt met een bruiloftszang van (Mr.) L. Trip uit Assen en eene Glückwünschung van Eberhard Heineken. Uit dit weinig dichterlijk gedicht valt op te maken, dat hij toen nog te Groningen studeerde, en ongehuwd was, omdat, zoo zijne ‘zangnimf’ het ‘huwelijkszoet’ zou verheffen, ‘zij zong gelijk een blinde van de kleur’.
Een volledige lijst zijner werken vindt men in het straks te noemen artikel uit Het protestantsche vaderland.
Zijn portret is gegraveerd door J. Houbraken en door J.E. Marcus.
Zie: Bouman, Gesch. v.d. voorm. geld. hoog. II, 378 vlg.; S.D. van Veen, De geref. kerk v. Friesland in de jaren 1795-1804, 82 vlgg., 110., 132 vlgg.; Jos. van Yperen, Kerkelijke