[Bakker, Gerbrand]
BAKKER (Gerbrand) geb. 1 Nov. 1771 te Enkhuizen, overl. 1828 te Groningen. Zijn eerste opleiding kreeg hij ten huize van M.S. du Pui, eerst geneesheer te Kampen en Alkmaar, later hoogleeraar te Leiden. In 1788 werd hij student te Groningen en 2 jaar later te Leiden. Hier promoveerde hij, 3 Mei 1794, op een proefschrift, De noxis quas sua gravitate descendens materia purulenta aliquando in corpore exserit. Daarna werd hij stadsgeneesheer te Enkhuizen en in 1806 benoemd tot lector bij Teyler's stichting te Haarlem om onderwijs te geven in de vergelijk ontleedkunde. In 1811 werd hij geroepen tot het hoogleeraarsambt te Groningen en belast met het onderwijs in de anatomie, physiologie, heel- en verloskunde. Op 20 Jan. begon hij zijne lessen, maar hield eerst op 11 Mei d.a.v. zijne inaugureele oratie, get.: De iis, quae artis obstetriciae utilitatem augere possunt et gratam magis acceptamque reddere (Gron. 1811). Tijdens de fransche overheersching zette hij zijne lessen voort, omdat Groningen, ingedeeld hij de keizerlijke academie te Parijs, als inrichting van hooger onderwijs bleef bestaan en in 1813 weer in den vroegeren vorm werd hersteld. Van dien tijd af gaf hij echter geen onderwijs meer in de heelkunde en in 1829 moest hij ook de verloskunde afstaan aan zijn collega P. Hendriksz, die reeds vroeger tot hoogleeraar in de heelkunde was benoemd.
Zijne studiën in de physiologie, en speciaal die over het dierlijk magnetisme, brachten hem tot de psychologie en het geneeskundig behandelen van lijders aan zielsziekten. Bij het heerschen van de moeraskoorts als volksziekte in de jaren 1825-26 trad hij als behandelend geneesheer op den voorgrond en gaf ook eene verhandeling daarover uit. Hij muntte uit als anatoom, zoowel als docent als ook als onderzoeker en hij beoefende met veel succes de beschrijvende ontleedkunde en de vergelijkende anatomie. Als volksman en nutsredennaar heeft hij zich een goeden naam gemaakt. Groot is het aantal zijner nagelaten geschriften: Herinnering aan de waardij en de vereischten van het beroep eens heelmeesters; en schets van eene geschiedenis der ontleedkunde (in twee redevoeringen, Haarl. 1807); Redevoering over de betrekkingen tusschen de natuurlijke geschiedenis der dieren, en derzelver ontleedkundige beschouwing (Haarl. 1808); Natuur- en geschiedkundig onderzoek aangaande den oorspronkelijken stand van het menschelijk geslacht, m. pl. (Haarl. 1810); Osteographia piscium gadi praesertim aeglefini comparati cum lampride guttato, c. icon. (Gron. 1816); Descriptio iconis pelvis femininae et schematum capitis infantilis, iisque illustrata partus humani mechanismus (Gron. 1816), vert. in het Nederl.: Beschrijving der afbeelding van het profil eens vrouwelijken bekkens en der beweegbare kinderhoofden met de daaruit afgeleide verklaring van het werktuigelijke van 's menschen geboorte (Gron. 1816); Icon pelvis femininae, catagraphice dissectae, in usum obstetricium, addito duplo schemate capitis et trunci infantilis, charta mobili expresso, junctaque descriptione. (Gron. 1816); Redevoering over het verschil
van des menschen karakter, desz. invloed op zijnen stand en werkkring en meer bijz. op de beoefening der natuurlijke wetenschappen (Gron. 1816); met H. Wolters en P. Hendriksz, Staat van het animatisch magnetismus in ons vaderland (Gron. 1814, 1818, 2 St.); hetz. 1ste St. in het Duitsch vert.; Oratio de medico autodidacto (Gron. 1822); De natura hominis, liber elementarius Prs. I en II (Gron. 1827); De volksziekte, welke in 1826 te Groningen geheerscht heeft, in het kort beschreven (Gron. 1827); herz. vert. in het Latijn;