te Marum vereenigen met de abdij Assen. Het eerste had te weinig inkomen om naar behooren te bestaan; Assen telde te weinig kloosterzusters. Slechts drie nonnen waren te bewegen om naar Assen over te gaan. Door tegenstand van beide zijden werd het plan tot later uitgesteld. Abt Godefridus was een groote minnaar der studie; hierom vermeerderde hij de bibliotheek met vele werken der beste schrijvers en steunde hij allen, die de wetenschap bevorderden, en schonk ruime gaven aan arme studenten. In zijne abdij liet hij gebrande vensters, schoone schilderingen en menige verbetering en verfraaiing aanbrengen. Een uurwerk en klokkespel naar het model van dat van den groninger Aatoren liet hij vervaardigen door denzelfden kunstenaar, J. Vijt. Te Wolfenbuttel bevindt zich nog een klok met het opschrift, dat zij 1554 op bevel van Godefridus van Arnhem, abt van Aduard, is gegoten.
1561 viel de abt in eene langdurige ziekte, zoodat men voor zijn leven vreesde. In tegenwoordigheid van den abt van Klaarkamp en andere friesche Cisterciënser-abten deed hij afstand van het bestuur der abdij, niet zoozeer omdat hij terugschrikte ‘tot onera molestiasque resumere’ zooals de Kroniek wil doen gelooven, maar om de abdij voor zijn Orde te bewaren. De raadgevers des Pausen hadden het plan voorgesteld om bij de oprichting van het bisdom Groningen de abdij van Aduard te veranderen in een ‘collegium cathedrale.’ Terecht vreesden de abten, dat bij den dood van den abt Godefridus een nieuwe keus van een opvolger zou belet worden door de wereldlijke en geestelijke overheid, om zoo gemakkelijker de abdij bij het bisdom in te lijven. Abt Godefridus herstelde geheel van zijne ziekte. Hij verliet Aduard, waar zijn opvolger sinds 11 Mrt 1561 het bestuur voerde en trok zich terug op den uitnof bij Roden, welke hij reeds vroeger had verfraaid en met eene nieuwe kapel verrijkt. Hier leefde hij in stilte ‘Deo sibique’, tot de strooptochten der krijgsbenden Drente onveilig maakten en hem noodzaakten naar Aduards abdij terug te keeren, waar hij 1574 overleed en in het kapittel, de begraafplaats der abten, werd bijgezet.
Zie: H. Brugmans, de Kroniek van Aduard, 92-95; Nanninga Uiterdijk, De Abdij van Aduard 134 en v.v.; Archief Aartsb. Utrecht IX, 10; Blok, Verslag Archief-onderzoek in Duitschland, 194.
Fruytier