Aulis, waarbij zijn vriend A. Pels hem hielp. Verder nog De school voor vrouwen van Molière (1701) en Sertorius van P. Corneille (in 1722 uitgegeven). Om de pachters van den Schouwburg aan geschikte opera's te helpen, vertaalde hij in 1686 Roeland naar het Fransch van Quinault. Ofschoon hij hierom het mikpunt werd van verschillende schimpdichten, ging hij op dezen weg voort en vertaalde in Februari 1687 Amadis van Quinault en in Maart van hetzelfde jaar Cadmus en Hermione van denzelfden dichter. Dit laatste stuk werd als stuitend voor het nationaliteitsgevoel dier dagen scherp gehekeld. Een paar jaren later kwam Arents voor den dag met een Voorstel op wat wijze een opera in het Nederduytsch ... ten toneele gebracht en binnen deze stad gevestigt kan worden. Dit stuk is geplaatst achter zijn Mengelpoëzie. Van deze heele zaak schijnt niets te zijn gekomen. De breuk, die tusschen Arents en de bestuurders van den schouwburg, vooral tusschen hem en Ysbrant Vincent, was ontstaan, werd in 1689 weer hersteld. Hij schreef toen een allegorisch spel: De krooninge van haare Majesteiten Willem Hendrik en Maria Stuart en in 1695 Ter lijkstaatzie van koningin Maria. Een ander oorspronkelijk stuk van hem is het zinnespel Silo, den hemelschen minnaar, in 1714 uitgegeven. Zijn nagelaten bundel Mengelpoëzie werd in 1724 door M. Brouërius van Nidek te Amsterdam uitgegeven, waar ook al zijn bovengenoemde werken het licht gezien hadden. Een korte levensbeschrijving door Br. v. Nidek gaat aan dezen bundel vooraf. In 1718 werd door het kunstgenootschap ‘Artis Amore Laboramus’ te 's
Gravenhage uitgegeven zijn nagelaten Joan Galeasso, dwingeland van Milanen, een vertaling van Los Esforcias de Milan van Antonio Martinez de Meneses. Ook als politiek dichter trad Arents enkele keeren op, o.a. met zijn Verheerlijkt Amsterdam maar vooral in 1690 bij de oneenigheden tusschen Engeland en de Amsterdamsche regeering, met zijn beide gedichten: Het aangevochten Amsterdam en Amsterdam alleen in 't spits voor de Vrijheit.’
Zie: Bovengenoemde levensbeschrijving van Br. v. Nidek; Jan te Winkel, Ontwikkelingsgang der Ned. Lett. III, 57-61, 103, 105, 121-123, 157.
Heeren