dame, Catharina Frederika Korte, uit Halle, en stond in den roep van groote welsprekendheid.
Men heeft van hem de volgende geschriften: Gods lankmoedigheid omtrent zondaren, naar aanleiding van Luc. XIII, 6-9; een woord voor den tegenwoordigen tijd niet geheel ongepast (1833); Jezus Christus als de Koning van zijn rijk en de Heer zijner gemeente, voorgesteld in zeven leerredenen over de brieven aan de gemeenten van Klein- Azie, volgens Openb. II en III (1834); Opwekking tot getrouwe waarneming van elke openbare Godsdienstoefening, of overdenking over Matth. XVIII, 20 (1835); De Heilige Geest, in deszelfs invloed en werking voor den mensch tot zijne bekeering en heiliging, buiten allen twijfel onmisbaar (1835); Viertal Leerredenen over verschillende onderwerpen (1837). De genezing van den Syrier Naäman (z.j.); Brief over Joh. XII, 27 en 28a, geschreven ten geleide van eenige dichtregeten, ten opschrift hebbende: De zondaarsliefde van Jezus, vervaardigd door een Israeliet.
Na zijn overlijden zagen nog het licht: Nagelatene Leerredenen (1843), terwijl ook de Boekzaal menige bijdrage van zijne hand bevat.
Zie: Boekz. der Gel. Wereld 1842, I, 229, 242 en 385.
Zuidema