| |
[Anjou, François Hercule de Valois]
ANJOU (François Hercule de Valois, hertog van), tot 1576 hertog van Alençon, na dien tijd hertog van Anjou, Touraine, Berry, Evreux, Thierry, graaf van Maine, Perches, Montfort enz. en daarna gewoonlijk hertog van Anjou genoemd sedert 1582 ook hertog van Brabant, Limburg en Gelre, graaf van Holland, Zeeland, Vlaanderen, enz., vierde zoon van koning Hendrik II van Frankrijk en Catharina de Medicis, geb. te Parijs 18 Mrt. 1556, overl. Château-Thierry, 10 Juni 1584.
Op jeugdigen leeftijd nam hij deel aan de partijtwisten, die in Frankrijk heerschten, waarbij hij meer eerzucht dan standvastigheid in zijne overtuiging betoonde. Hij werd het hoofd van de midden-partij der Politieken, die zich na den moord op de Hugenoten in den Bartholomaeus-nacht begon te vormen en waartoe vele bekende Hugenoten en gematigde Katholieken behoorden. Na het vertrek van zijn broeder Hendrik naar Polen (29 Sept. 1573), waar deze tot koning verheven was, verlangde François in zijne plaats den titel van Iuit.-generaal van Frankrijk, welke waardigheid echter door koning Karel X opgeheven verkIaard werd. Met Hendrik van Navarre werd hij aan
| |
| |
het hof in bewaking gehouden; verschillende plannen werden gesmeed, om hem te doen ontsnappen. Zoo kwam Maart 1574 eene samenzwering tegen de regeering aan het licht, waarin zijn gunstelingen, de heeren van La Molle en Coconat de hand hadden, die beiden ter dood gebracht werden (30 April). Hij bleef zich tegenover de regeering stellen, ook na de troonsbeklimming van zijn broeder Hendrik III. Men belemmerde daarom zijn vrijheid, doch hij wist uit het Louvre te ontsnappen (15 Sept. 1575) en vaardigde te Dreux een manifest uit, waarin hij steun aan de Hugenoten beloofde. In Nov. verzoende bij zich tijdelijk met den koning bij den wapenstilstand van Champigny, maar in 1576 stond hij opnieuw aan het hoofd der oppositie. Ten slotte kwam de vrede van Beaulieu, of ‘La Paix de Monsieur’, zooals het verdrag naar hem gewoonlijk genoemd wordt, tot stand (27 Apr. 1576), waarbij hij de door hem verlangde vermeerdering van apanage verkreeg, nl. Anjou, Touraine, Berry enz. (zie boven). De onafhankelijke positie, die hij thans innam, vestigde de aandacht der Nederlanders, die steun zochten in hun verzet tegen de Spaansche regeering, op den jongen vorst, die de belangen der Hugenoten had verdedigd. Door toedoen van den prins van Oranje, werd hem de souvereiniteit over Holland en Zeeland op beperkende voorwaarden aangeboden (Mei).
De onderhandelingen vlotten echter niet, deels door de tegenwerking van koningin Elisabeth van Engeland, die ongaarne vermeerdering van Frankrijk's invloed in de Nederlanden zag, deels doordat Anjou in dezen tijd minder ijver betoonde voor de zaak der Protestanten, daar de mogelijkheid van een huwelijk met de dochter van Philips II van Spanje voor hem niet geheel was uitgesloten.
De betrekkingen met de Nederlanders werden echter niet geheel afgebroken. Anjou's agenten Alféran en Fontpertuys kwamen den steun van hun meester aanbieden, maar in de vergadering der Staten-Generaal werd dit voorstel verworpen (22 Nov.), dat ook verder niet ter sprake kwam, aangezien de vrede tusschen de Staten en den spaanschen landvoogd, Don Jan van Oostenrijk, spoedig geteekend werd. In Frankrijk was inmiddels eene reactie ingetreden ten gunste der Katholicke partij. Anjou ging tot deze over en trad op als aanvoerders harer legers, waarmede hij lssoire veroverde (12 Juli 1577), onder welks inwoners eene vreeselijke slachting werd aangericht.
Ondanks Anjou's partijverandering bleven zijne agenten in de Nederlanden in zijn belang werkzaam. Twee van hen, de heeren van Bonguet en Bellangreville werden op last van den Raad van State gevangen genomen (Maart), beschuldigd van deelneming aan eene samenzwering, die tot doel had, don Jan van Oostenrijk op te lichten en naar Frankrijk te voeren, maar wegens gebrek aan bewijs werden zij vrijgelaten. Niet zonder reden kwam Anjou's zuster Margaretha van Valois, koningin van Navarre, met groot gevolg te Spa (Juli), daar zij gedurende haar verblijf in de Nederlanden aanzienlijke edelen, zooals Philips van Lalaing, stadhouder van Henegouwen, en Boudewijn van Gavre, heer van Inchy, bevelhebber van Kamerijk, voor haar broeder wist te winnen. Diens opperkamerheer de Mondoucet, bezocht te Geertruidenberg den prins van Oranje, tot groote verontrusting van den engelschen gezant Davison, die den Prins van nadere verstandhouding met Frankrijk trachtte terug te houden. De Nederlanders hadden echter geen plan, om hulp uit dit land te vragen. Men wilde alleen voorkomen, dat don Jan van Oostenrijk, met wien
| |
| |
de Staten na zijne verrassing van het kasteel van Namen in oorlog waren, uit Frankrijk ondersteund werd, bijv. door den hertog van Guise Een gezantschap, bestaande uit de heeren van Aubigny en Mansart werd afgevaardigd (18 Oct.), dat te La Fère en te Parijs samenkomsten met Anjou had. Zij moesten hem voorbereiden op de verheffing van aartshertog Matthias van Oostenrijk tot landvoogd. Anjou liet echter niet af, zich zelf als beschermer der Nederlanders voor te stellen door middel van zijne agenten. Vonden deze bij de Staten-Generaal weinig gehoor, meer succes hadden zij bij den Henegouwschen adel, aan wier hoofd Philips van Lalaing en zijn broeder Montigny stonden, die de verheffing van Matthias afkeurden en aansluiting bij Frankrijk wilden.
Om te verhinderen, dat deze groep zelfstandig eene overeenkomst aanging, stelden de Staten-Generaal onderhandelingen voor, die te Saint-Ghislain werden begonnen (26 April 1578) en te Brussel voortgezet. Men kon het echter niet eens worden over de voorwaarden, waarop Anjou hier te Iande zou optreden, zoodat diens gevolmachtigden zich naar Bergen terugtrokken (20 Mei).
Hier verscheen Anjou zelf (12 Juni) op aandrang van Lalaing; in een rondschrijven richtte hij zich tot de voornaamste steden; aan de Staten-Generaal verzocht hij de onderhandelingen tot een einde te brengen. Hendrik III en de koninginmoeder hadden Anjou van zijn stap trachten terug te houden. Thans verscheen Pomponne de Bellièvre namens hen in de Staten-Generaal (4 Aug.), om zoo mogelijk den vrede met Spanje tot stand te brengen.
De Staten besloten zich met Anjou in verbinding te stellen. Grooten tegenstand tegen het verleenen van een uitgebreid gezag aan Anjou boden de engelsche gezanten Cobham en Walsingham. Om Elisabeth gerust te stellen omtrent zijne plannen had Anjou den edelman du Vray naar Engeland gezonden, later gevolgd door de Bacqueville, die tevens de koningin moesten polsen over een huwelijk met hun meester, waarvan reeds dikwijls sprake was geweest en dat door de koningin-moeder in Frankrijk vooral gewenscht werd. Anjou heeft waarschijnlijk de onzekerheid van dit plan steeds ingezien en zich daardoor nooit laten terughouden van andere ondernemingen. Elisabeth verklaarde zich niet te zullen verzetten tegen het verleenen van een beperkt gezag aan Anjou.
De Staten-Generaal verklaarden dezen bij verdrag van 13 Aug. (te Bergen door Anjou bekrachtigd 9 Sept.) tot ‘Défenseur de la liberté des Pays-Bas contre la tyrannie des Espagnols et de leurs adhérants’, waarvoor hij de Staten gedurende drie maanden met 10.000 man voetvolk en 2000 ruiters zou ondersteunen en daarna nog 3000 voetknechten en 500 ruiters te hunnen dienste zou onderhouden.
De steden Quesnoy, Landrecies en Bavay stonden gedurende den oorlog tot zijne beschikking, terwijl hij alle steden in Luxemburg en Bourgondië, die hij veroverde, zou behouden. De Staten zouden hem de voorkeur geven, als zij een nieuwen landsheer wilden kiezen; Anjou mocht zich echter niet mengen in het landsbestuur en geen verdrag of overeenkomst van welken aard ook aangaan, zonder voorweten der Staten. De prins van Oranje had nog de geheime belofte weten te verkrijgen, dat Anjou Katholieken en Protestanten gelijkelijk zou beschermen.
Anjou werd 29 Aug. door de Staten tot Beschermer uitgeroepen, waarna hij te Bergen door den hertog van Aerschot en den heer van Fresin verwelkomd werd. De ontvangst van de zijde der bevolking was echter koel. Te Quesnoy en Lan- | |
| |
drecies weigerde men zijne troepen op te nemen, hetgeen niet te verwonderen was, daar zij reeds bij het begin van zijne onderneming door Anjou slecht betaald werden, zoodat zij tot plundering overgingen. Over het afstaan van andere steden konden de Staten-Generaal het met den hertog niet eens worden.
Het geringe voordeel, dat Anjou's troepen behaalden, was niet geschikt, om zijn aanzien te doen toenemen. Slechts Maubeuge, Soignies en Roeulx en de kasteelen Havré en Binch werden bezet. Met wantrouwen zag men zijne verstandhouding tot de ‘Malcontenten’, zooals de aanhangers van Lalaing genoemd werden, aan. De laatste wist te bewerken, dat de Staten van Henegouwen zich tot Anjou en den franschen koning wendden, tot handhaving van de Pacificatie van Gent en van den katholieken godsdienst (27 Oct.). Ook bleek, dat Anjou de Malcontenten met zijne troepen ondersteunde. Overal elders bleef zijn invloed gering. De Gentsche Calvinisten, aan wie hij zijne bemiddeling bij hunne oneenigheden met de Staten had aangeboden, verwierpen deze volstrekt. Hij trok zich terug uit Bergen, waar de bevolking hem vijandig gezind was en hield nog tot 26 Dec. verblijf te Condé. Ondanks de vertoogen van de Staten en den Prins begaf hij zich daarna naar Frankrijk en nam daar deel aan de politieke verwikkelingen. Een oogenblik dacht men, dat hij zich tegenover den koning aan de zijde der Hugenoten zou plaatsen, maar door bemiddeling van de koningin-moeder verzoende hij zich met Hendrik III (Maart 1579). In dezen tijd werd het plan van het huwelijk met Elisabeth weer opgevat. Anjou's gunsteling Simiers en de fransche gezant Castelneau hadden daarvoor in 1578 en 79 gewerkt. Hij zelf begaf zich (zomer 1579) naar Engeland, zonder echter tot een resultaat te komen.
Inmiddels waren de betrekkingen met de Nederlanders onderhouden door Anjou's agent Des Pruneaux, die niet afliet zijn meester aan te bevelen, toen men na het tot stand komen der Unie van Utrecht en na het mislukken van den vredehandel van Keulen, die door bemiddeling van den duitschen keizer was gehouden, hier te lande de keuze van een nieuwen landsheer overwoog. De prins van Oranje, die zich voor de verheffing van Anjou verklaarde, vervaardigde in last van de Staten-Generaal een ontwerp voor een verdrag (13 Jan. 1580), dat echter in de gewesten met verdeelde gevoelens werd ontvangen. Zoodoende vertrok eerst 24 Aug. een gezantschap onder Marnix van Sint-Aldegonde naar Frankrijk. Anjou aanvaardde te Plessis-les-Tours het verdrag, zooals dit na langdurige besprekingen was vastgesteld (29 Sept.). Het werd door de Staten te Delft goedgekeurd (30 Dec.) en te Bordeaux bezworen (23 Jan. 1581).
De hertog werd hierbij als landsheer erkend, maar zijn gezag was zeer beperkt door den invloed, dien de Staten-Generaal uitoefenden, bijv. op het heffen van belastingen, de regeling der munt, het sluiten van verdragen tusschen de gewesten en op de oorlogszaken. Hij mocht geen vreemdelingen in de regeeringscolleges benoemen en geen fransche garnizoenen in een gewest leggen, zonder toestemming van dit gewest. De uitoefening van den hervormden godsdienst bleef in Holland en Zeeland gewaarborgd. Bij zijn overlijden zou een van zijne wettige nakomelingen door de Staten tot opvolger gekozen worden. Bij geheime verklaring (te Coutras gegeven 29 Dec. 1580) erkende hij het recht van Holland, Zeeland en Utrecht, om den prins van Oranje tot souverein te verheffen. Koning Hendrik III teekende eene geheime verklaring, waarin hij beloofde zijn broeder te steunen op denzelfden dag
| |
| |
(26 Nov. 1580), waarop de vrede van Fleix met Hendrik van Navarre tot stand kwam, die door bemiddeling van Anjou werd gesloten.
De laatste zond (Febr. 1581) een manifest aan de voornaamste vorsten, waarin hij de aanvaarding van zijne heerschappij toelichtte, en verzamelde 12000 man voetvolk en 500 ruiters, waarmede hij Kamerijk, dat door Parma belegerd werd, ontzette (18 Aug.). De ruiterij, die voor een groot deel uit edelen bestond, verliep spoedig. Anjou plaatste het leger onder bevel van den graaf van Rochepot en stak zelf naar Engeland over (1 Nov. aankomst), daar het huwelijk met koningin Elisabeth thans wel kans van slagen had. Een schitterend gezantschap was namens den koning van Frankrijk naar Engeland gegaan (April), waartoe de dauphin en de hertog van Bouillon behoorden. 11 Juni waren de huwelijksvoorwaarden opgesteld, maar na dien tijd was de zaak sleepende gehouden. Elisabeth verlangde zekerheid, dat Engeland ter wille van Anjou niet op groote lasten kwam door den oorlog in de Nederlanden en dat Frankrijk belangrijke verplichtingen daarvoor zou aangaan. Te La Fère waren verdere onderhandelingen tusschen Anjou, den engelschen staatssecretaris Walsingham en Catharina de Medicis gevoerd. De laatste kwam in dezen tijd nog eens terug op het denkbeeld van een huwelijk van Anjou met de spaansche infante, waarbij de Nederlanden als bruidschat zouden gegeven worden, maar Anjou was inmiddels reeds den oorlog tegen Parma begonnen, zoodat dit plan werd opgegeven.
Na zijne komst in Engeland scheen het of het huwelijk met Elisabeth zou doorgaan, maar nadat zij bij velen deze meening had opgewekt door het geven van een ring (22 Nov.), trok zij zich opnieuw terug, voorgevend, dat het engelsche volk zich tegen het huwelijk verzette. Anjou gaf ten slotte gehoor aan de aansporingen van Marnix van Sint-Aldegonde, om de Nederlanders te ondersteunen. Hij Iandde te Vlissingen (10 Febr. 1582), begeleid door een aanzienlijk gevolg, waaronder de graaf van Leicester, Sir Philip Sidney en andere bekende Engelschen. Na ontvangst in de steden van Zeeland, vertrok hij per schip naar Antwerpen (18 Febr.), waar hij tot hertog van Brabant en markgraaf van het duitsche Rijk werd gehuldigd. Hij nam zijn intrek in het klooster van Sint-Michiel. De verhouding tot de bevolking was niet vriendschappelijk, te minder daar Anjou aan de Katholieken meerdere vrijheid van godsdienstuitoefening toestond. De aanslag te Antwerpen op den prins van Oranje gepleegd (18 Maart) gaf aanleiding tot eene volksbeweging tegen de Franschen, die men van verraad verdacht. Door zijne deelneming in Oranje's ongeval wist Anjou het wantrouwen echter te overwinnen. In den loop van 1582 werd hij in de verschillende gewesten gehuldigd als landsheer, in Holland, Zeeland en Utrecht eerst na het overleggen van eene verklaring, waarin hij de onafhankelijkheid dezer gewesten waarborgde (22 Februari). Te Brugge werd hij tot graaf van Vlaanderen verheven, bij welke gelegenheid eene poging werd ontdekt om hem en den prins van Oranje te vergiftigen (21 Juni). De schuldigen, een Italiaan Basa en een Spanjaard Salcedo, huurlingen van den hertog van Parma, werden gevat; de eerste pleegde zelfmoord in de gevangenis; de tweede werd te Parijs ter dood gebracht. Na Anjou's ontvangst te Gent (23
Aug.) had onder de muren der stad een gevecht plaats tusschen de troepen van Parma en die van Anjou en de engelsche strijdmacht onder Norris, dat met verlies voor de Spanjaarden eindigde (29 Aug.).
Ten opzichte van het bestuur was bepaald, dat
| |
| |
de Landraad beoosten Maze den hertog ter zijde zou staan tot Aug. De convooi en licentgelden, benevens de opbrengst van verscheidene accijnzen werd aangewezen om de oorlogskosten te bestrijden,
Een hof van appel van 7 leden zou door Anjou gekozen worden uit eene voordracht van 32 personen, door de Staten-Generaal opgemaakt. Tot de maatregelen onder zijn bestuur genomen behoort het verbieden van het uitgeven van licenten voor handel op den vijand (4 Mei), wat echter veel tegenstand bij de kooplieden wekte, zoodat het verbod later werd ingetrokken. Verder voerde hij den nieuwen jaarstijl in (10 Dec.). Een voorstel om de oorlogsgelden op te voeren tot 4 millioen gulden 's jaars en bovendien ƒ 600.000 bijeen te brengen voor de eerste maanden van 1583 vond geen algemeene instemming. Te velde werd in 1582 weinig ondernomen. Een aanval op Leuven mislukte (Oct.). Brussel werd tegen een overval van Parma's leger versterkt. In 1583 gelukte de verrassing van Eindhoven (7 Jan.) en Helmond.
Het geringe gezag, dat den hertog verleend was, deed hem en zijne gunstelingen echter besluiten tot eene poging om een aantal steden in het zuiden te bezetten en zich daardoor grooter invloed te verzekeren. De raad van Catharina de Medicis is misschien niet vreemd geweest aan deze onderneming, die slechts gedeeltelijk succes had. Duinkerken, Ostende Dixmuiden, Dendermonde, Aalst en Vilvoorden werden bezet (15 Jan.), maar de aanval op Brugge mislukte door de gevangenneming van Anjou's gunsteling La Faugère (16 Jan.).
Te Antwerpen, waar Anjou zelf vertoefde, waren de regeering en de prins van Oranje ten gevolge der houding van de fransche troepen, die in de nabijheid lagen, argwanend geworden, waarom men eenige voorzorgsmaatregelen had genomen. De overval, die 17 Jan. beraamd was, kon daardoor gekeerd worden met groot verlies voor de Franschen, die eerst de stad binnendrongen, maar door de burgers heftig werden bestreden, zoodat eenige honderden omkwamen, onder wie vele fransche edelen. De verontwaardiging over den aanslag, die den naam van ‘Fransche Furie’ verkregen heeft, was algemeen, te meer daar Anjou zich in brieven, uit Berchem aan den Prins en de Staten geschreven, van schuld trachtte vrij te pleiten en in missiven aan de stad Brussel en haar commandant Van den Tympel (20 en 22 Jan.) als aanleiding tot het gebeurde een twist tusschen zijn krijgsvolk en de burgers van Antwerpen aanwees, die zich oneerbiedig jegens den landsheer hadden gedragen. De Antwerpsche regeering gaf hiertegen een uitvoerige wederlegging uit (25 Jan.).
Anjou had zich inmiddels met zijne troepen, die gebrek aan levensmiddelen hadden, naar Duffel begeven, was de Dyle, die gezwollen was, doordat de Mechelaars een dijk hadden doorgestoken, niet zonder gevaar overgetrokken en bevond zich te Vilvoorde, toen hem een gezantschap der Staten bereikte, dat eenige voorloopige besprekingen met den hertog hield (25 Jan.). Door toedoen van den prins van Oranje zetten de Staten de onderhandelingen voort, mede daartoe aangespoord door den heer van Mirambeau, die met brieven van Hendrik III en Catharina de Medicis in hunne vergadering verscheen (7 Febr.).
Te Dendermonde verklaarde Anjou zich bereid (28 Mrt.), om zich voorloopig te Duinkerken op te houden, totdat eene nadere overeenkomst getroffen was. Hij zou de steden die hij bezet had, teruggeven en eene som van ƒ 90.000 ontvangen. Het bleek echter zeer moeilijk eenstemmigheid in de Staten-Generaal te verkrijgen omtrent de voorwaarden
| |
| |
van een nieuw verdrag met Anjou. De president van Vlaanderen, Adolph van Meetkercke, naar Duinkerken afgevaardigd, kon geen bepaalde voorstellen doen.
Anjou verliet Duinkerken (28 Juni), dat hij onder den heer van Chamois stelde en trok troepen samen in de omgeving van Kamerijk, waar hij 2 Sept. - 13 Oct. verblijf hield. Hij wachtte hier te vergeefs op ondersteuning door Hendrik III en bij de nadering van het spaansche leger verliep het zijne, dat slecht betaald werd, spoedig.
Onderhandelingen, die door Parma reeds tijdens Anjou's verblijf te Dendermonde met dezen begonnen waren, werden in den loop van het jaar voortgezet, zoowel met den hertog zelf, als met Hendrik III en de koningin-moeder, maar Philips III was niet geneigd, bepaalde toezeggingen te doen, zoodat de besprekingen werden afgebroken.
De Nederlanders stelden zich nogmaals tot den hertog in betrekking door middel van de heeren van la Mouillerie en Asseliers en Dr. Junius, die hem te Château-Thierry bezochten (16 Jan. 1584) en hem tot eene nieuwe overeenkomst bereid vonden, terwijl de fransche koning niet ongenegen scheen, om zijne medewerking te verleenen. De voorwaarden voor een verdrag werden door middel van Des Pruneaux aan de Staten voorgelegd en door deze voorloopig goedgekeurd (25 April), terwijl de bepaling, dat Hendrik III als opvolger van Anjou bij kinderloos overlijden van dezen zou worden beschouwd, op 21 Juni door de Staten werd aanvaard. Inmiddels was Anjou echter reeds overleden aan eene borstkwaal. Hij werd op last van zijn broeder met groote praal in de Notre-Dame te Parijs begraven. Hij had Kamerijk bij testament aan koning Hendrik nagelaten.
Over zijn karakter en politiek leven is het oordeel niet gunstig. Hij was beginselloos ten opzichte van staatkunde en godsdienst; alleen de
onzekerheid van zijne positie en de intrigeerende politiek zijner fransche verwanten kunnen eenigszins zijne gedragslijn verontschuldigen. Zijne nietige gestalte met het groote hoofd wekte soms den lachlust op van zijn tijdgenooten. Hij was welbespraakt en niet van geest ontbloot en bezat eenig talent voor de dichtkunst. Hij beschermde dichters als Ronsard en Baïf en omringde zich te Antwerpen met kunstenaars, onder wie de schilder Frans Francken de Oude.
Stof voor eene biografie van Anjou bevatten in de eerste plaats de uitgaven Documents concernant les relations entre le duc d' Anjou et les Pays-Bas, publ. par P.L. Muller et A. Diegerick, 1889-99 (Werken van het Hist. Gen. 2de Serie No. 51, 55, 57, 60, 61). Verder brieven van en over Anjou in de Archives de la Maison d' Orange-Nassau uitgeg. door Groen van Prinsterer 1ste Serie, VI-VIII; Correspondance de Philippe II en Correspondance de Guillaume le Taciturne, beide uitgeg. door Gachard; Documents concernant les troubles des Pays- Bas publ. par Kervijn de Volkaersbeke et J. Diegerick (Gand 1847-49); Relations politiques des Pays- Bas et de l'Angleterre sous le regne de Philippe II, publ. par Kervijn de Lettenhove (Brux. 1882-90) en diens Les Hugenots et le Gueux (Brux. 1882-85); Correspondance de Granvelle publ. par Poullet et Piot; Calendar of State Papers, Foreign Series, ed. Crosby, Butler, Lomas (Lond. 1870-1913).
Zie verder Mémoires de Sully (Londr. 1767); Mémoires de Marguerite de Valois publ. par Guessard (Société d'Histoire de France 1842); Mémoires sur Emm. de Lalaing, baron de
| |
| |
Montigny par J. Blaes (Brux. 1862); Mémoires anonymes sur les troubles des Pays- Bas par J. Blaes et A. Henne (Brux. 1859-66); A. Bloembergen, Intrede en huldiging van Frans van Anjou binnen Antwerpen (Leid. 1860); J.C. De Jonge, Rėsolutions des Etats-Généraux 1576 et 1577 (La Haye 1828-31); Gachard, Actes des Etats-Généraux (Brux. 1861-66); P.L. Muller, De Staat der Vereen. Nederlanden in de jaren zijner wording (Haarl. 1878); von Bezold, Briefe des Pfalzgrafen Johann Casimir I (1882); Corbières, De l'organisation politique du parti protestant en France en 1573 (Mėm. de l' Acad. des sciences de Montpellier VIII, 1886-87); L. Didier, Lettres et Nėgociations de Claude de Mondoucet (Paris et Reims 1890-92); Decrue, Le parti des politiques au lendemain de la Sainte Barthélemy, La Molle et Coconat (1892); Bussemaker, De afscheiding der Waalsche gewesten van de generale Unie (Haarl. 1895-96); H.F.M. Huybers, Don Juan van Oostenrijk I en II (Utrecht 1913 en Amst. 1914); Japikse, Resoluties der Staten-Generaal I, 1576-77 (Haag 1915).
Zie verder de bekende schrijvers over den oorlog tegen Spanje, als Bor, van Meteren, de Thou, Strada, Bentivoglio, en Fruin Verspreide Geschriften (zie register). Voor pamfletten uit Anjou's tijd zie de catalogi van Muller-Tiele, van der Wilp, Rogge, Petit en Knuttel. Artikelen van Diegerick, Gachard, Muller e.a. genoemd in Petit's Repertorium, kol. 147, 149, 150-153, 553; Id. Suppl. 43; L. de Tourasse, la Négociation pour le duc d' Anjou aux Pays-Bas 1578-1585 in Revue d'hist. diplomatique XII (1898), 531-538; R. Reuter, Frans von Alençon und der Augsburger Reichstag van 1582 in Zeitschr. für Schwaben und Neuburg 1914, 46-76.
Haak |
|