houden en de zaak der neutraliteit opnieuw ter sprake zou komen. Daar begaf hij zich op eigen gezag in bedenkelijke onderhandelingen met den bekenden aan het keizerlijke hof invloedrijken Jezuiët Lamormain en door diens bemiddeling zelfs met den Spaanschen gezant Oñate over de verhouding tot Spanje, terwijl ook zijne handelingen in de zaak der beleening met Ameland ernstige verdenking wekten en de Prins hem de schuld gaf van de afwijzende houding der Staten tegenover diens plannen met Meurs. Wel lieten de Staten hem nog te Regensburg, waar echter Oñate de onderhandelingen deed mislukken, maar zij waarschuwden hem zich tot deze te bepalen. Eerst in Februari 1637 verliet hij Regensburg na de mislukking zijner onderhandeling, die alleen de
aanbieding der keizerlijke bemiddeling tusschen de Staten en Spanje ten gevolge had, en keerde naar Hamburg terug. Daar vernam hij van de pogingen van den Franschen gezant Charnacé in Den Haag, den bewerker der groote Fransche alliantie met de Staten (1635), om zijn gedrag verdacht te maken en vooral om hem te beschuldigen ook van geheime intriges, ten einde Zweden en den Keizer tot elkander te brengen. Hij werd 7 April door de Staten naar Den Haag geroepen, waar men hem wilde hooren over deze zaken, de Amelandsche beleening enz. Reeds op weg naar Holland, rook hij te Oldenburg lont en weigerde herhaaldelijk zonder vrijgeleide te komen. De Staten zonden toen (25 Apr.) Johan Kroesen als commissaris naar Hamburg om hem met hulp der regeering dezer stad te vatten en in ieder geval zijn papieren te bemachtigen. Hij vluchtte in Mei 1637 over Lübeck en Danzig naar Praag en van daar naar Weenen, waar hij reeds in October overleed en in de kerk der Dominicanen begraven werd. Over zijn beweerd verraad en de verder tegen hem ingebrachte beschuldigingen is het laatste woord nog niet gezegd.
Hij liet twee kinderen na: Frederik Lodewijk en Elizabeth.
Van zijne hand zijn uitgegeven: Poemata juvenilia (Helmstädt 1607) en Dissertationum ex jure civili libri II (Helmstädt 1607), herdrukt bij Meerman in diens Novus Thesaurus, t. VI (Hag. Com. 1753).
Over hem: zijn neef Lieuwe van Aitzema, Saken van Staat en oorlogh I, 953, 1026 vlg.; II, 294, 312 vlg., 338, 410, 412, 422, 493 vlg.; Wurm, Studien über die Lebensschicksale des F.v.A. (Programm Gymn. Hamburg 1854/5); Apel, Forschungen IX, S. 642 ff.; P.L. Muller, F.v.A. te Regensburg (Progr. Gymnas. Leiden 1869). Over het geslacht A. vgl. A.J. Andreae in Navorscher 1888, 411 vlg.
Blok