[Adalbold II, bisschop van Utrecht]
ADALBOLD II, bisschop van Utrecht; waarschijnlijk geboren in Friesland, daarna opgevoed in het klooster van Lobbes onder abt Heriger, voltooide hij zijn studiën te Reims onder Gerbert en te Luik onder Notker. Hij begaf zich naar Rome, waar hij aan paus Sylvester II (Gerbert) opdroeg zijn verhandeling de Ratione inveniendi crassitudinem Sphaerae. Hij vertoefde ook eenigen tijd aan het hof van koning Hendrik II van Duitschland, hij bevond er zich althans in 1004. In 1008 zien wij hem aartsdiaken van Luik. Vóór Nov. 1010 werd hij bisschop v. Utrecht, dank zij den steun van koning Hendrik, wiens raadsman hij was en wiens leven hij beschreef, van welk werk wij echter niets meer bezitten dan het begin tot aan het jaar 1004, voor het grootste gedeelte ontleend aan Ditmar van Merseburg. Hij was een veelzijdig geleerde, dichtte een hymne ter eere van den H. Maarten en lofzangen tot het H. Kruis en tot de H. Maagd, schreef een wijsgeerige verhandeling over een plaats in Boëtius, enz. Groote zorg besteedde hij aan de zaken van zijn bisdom en hij nam de wapenen op ter verdediging zijner rechten, zoowel tegen de Noormannen als in het land van Merwede en bij Bodegraven tegen Dirk III, graaf van Holland, die op die rechten eigendunkelijk inbreuk maakte. Hij en zijne bondgenooten werden echter overwonnen in den beroemden strijd aan de Maas (29 Juli 1018). Van 1015-1023 arbeidde hij aan den wederopbouw van de St. Maartenskerk te Utrecht, bij welks wijding Hendrik de Heilige aanwezig was in 1023, met 12 bisschoppen. Hij trok ook opnieuw de S. Walburgkerk te Tiel op en plaatste er seculiere kanunniken in. Voor zijn kerk van Utrecht ontving hij schenkingen aan land zoowel van Hendrik II als van Koenraad II, tegen wiens verkiezing hij eerst
geijverd had. Men weet niet, of hij reeds monnik was tijdens zijn verblijf te Lobbes, dan wel eenvoudig clericus; zeker is het, dat hij zich tegen het einde van zijn leven terugtrok in een klooster, ongetwijfeld de abdij van S. Paulus te Utrecht, hervormd door den H. Poppo van Stavelot, aan wien hij het beheer van zijn bisdom opdroeg. Deze abt overreedde hem echter weldra zijn ambt te hervatten, hetgeen hij deed zonder echter daarbij zijn monnikspij af te leggen. Hij stierf den 27 November 1027.
Bibliografie: Batavia Sacra I, 125-126; Buchelius-Beka, Chronica 37; Heda 107-117; Wattenbach, Gesch. Quellen I, 313; Migne, Patrol. Lat. CXL, 1086-1120; Moll, Kerkgesch. v. Nederl. II, 50 en volg.; Monum. Germ. Hist.: Script. IV, 679; Hauck, Kirchengesch. Deutschl. III, (Leipzig 1896) 485-486; P.v.d. Aa, Adelbold, bisschop van Utrecht (Groningen 1862); Gerberti Opera, ed. Boubnov 300 en register i.v.; Pijnacker Hordijk in Archievenblad XX, 38; Oppermann in Westd. Zeitschr. XXVII, passim. Over de domkwestie een omvangrijke literatuur (zie Petit, Repertorium).
Graux