gearresteerd en ter dood veroordeeld werd wegens contra-revolutionnaire plannen. Den 18den Oct. 1793 onderteekende Abbema nog eene petitie tegen het decreet van Robespierre op de vreemdelingen, doch niet lang daarna verliet hij Parijs, om zich te Altona te vestigen, waar hij eveneens een handelshuis oprichtte. Na de Revolutie werd hij 7 Apr. 1795 tot Bataafsch gezant bij den Neder-Saxischen Kreits en bij de Hanzesteden benoemd. Door de representeerende vorsten van den Kreits werd hij echter nimmer erkend; Hamburg erkende hem eerst in October 1795. Zijne revolutionnaire gezindheid begon ondertusschen sterk te verkleuren, zooals o.a. blijkt uit wat hij 1 Sept. 1797 aan Valckenaer schreef: ‘Wij hebben op eene school van revolutiën geweest, en waarlijk daar hebben wij geleerd wat de gevolgen zijn als de demagogie zelve regeert’.
3 Juni 1800 gaf hij den wensch te kennen naar het vaderland terug te keeren, ten einde zijne zaken in orde te brengen en zijne beide zonen, die voor den handel waren opgeleid, te installeeren. 4 Oct. werden hem brieven van rappel gezonden en 2 Nov. 1800 kwam hij, na 13-jarige afwezigheid, te Amsterdam terug. Hier richtte hij onmiddellijk de firma Abbema en Zoon op, doch hij had door de tijdsomstandigheden met voortdurenden tegenspoed te kampen, zoodat, toen in Maart 1802 zijn nog te Parijs bestaand huis Abbema en Cie. failleerde, hij zich genoodzaakt zag surchéance van betaling aan te vragen. 15 Juli 1802 diende hij daarop bij het Staatsbewind een verzoek in om pensioen, waarop 2 Augustus, met het oog op het te stellen praecedent, ongunstig werd geadviseerd, doch dat eerst 2 Febr. 1804 van de hand werd gewezen.
Abbema overleed op 65-jarigen leeftijd aan ‘een schielijk verval van krachten en bijkomende waterzucht’. Hij werd, evenals zijne echtgenoote, te Maarssen begraven. Uit zijn huwelijk waren twee zonen en twee dochters geboren. De oudste zoon Jan Frederik (geb. 1773), cerst secretaris van het kabinet van koning Lodewijk Napoleon en vervolgens, onder De Celles, sous-prefect van Amsterdam, werd in 1812 wegens het eischen van onwettige retributiën ontslagen.
Van B.E. Abbema bestaat een portret door Chrétien en een door J. Wijsman. Bicker maakte in 1790 te Parijs op de beeltenis van zijn vriend het volgende vers:
Crimine Tisiphones Batavis expulsus ab oris,
Abbema, caelato talis in aere viget.
Candor inest vultu, probitasque, et mascula virtus,
Ingeniique aciem lumina clara probant.
Libertatis amans, sospes dum Belgica mansit,
Constanter patriae portus et ara fuit.
Ac veluti rupes ventorum objecta fragori
Fixa sedet, nullis debilitata minis:
Principis Auriaci sic spernens ille furores
Sustinuit causam, prodita Belga, tuam.
Exilium pietatis honos! ventura propago
Laudibus aeternis nomen ad astra feret.
Gallia, servitii fregit quae vincula longi,
Adscribit meritum civibus aequa virum.
Bronnen: Colenbrander, De Patriottentijd; Colenbrander, Gedenkstukken; Elias, Vroedschap van Amsterdam; Bijdr. Hist. Gen. XX, 79; Vervolg op Wagenaar; bescheiden in het Alg. Rijks-archief en in het Gemeentearchief te Amsterdam.
Breen