ambteloos, doch werd toen spoedig in 't bewind teruggeroepen. Hij werd reeds in Februari, namens Utrecht, lid van den Raad van State en was, na de ontbinding van dien Raad, de eerste voorzitter in het Comité tot de zaken van het Bondgenootschap te Lande. In financiëele betrekkingen geplaatst, bewees hij door trouw, oordeel en bijzondere werkzaamheid in de zorgelijke tijdsomstandigheden buitengewone diensten, zoodat ieder hem als onmisbaar beschouwde; van hier ook dat hij, in weerwil van alle schokken, in het zelfde vak werkzaam bleef, ofschoon hij, bij opvolging en bij de verschillende staatsregelingen, de betrekkingen verkreeg van directeur der Militaire Financiën, lid der Nationale Rekenkamer, agent der Financiën en lid van den Raad van Financie. In deze laatste betrekking stierf hij.
Zijn door een onbekende geschilderd portret in het Fundatichuis van Renswoude te Utrecht.
Bij zijn echtgenoote, Constantia Maria Testas, liet hij vier kinderen na.
Gedurende zijn staatkundige rust wijdde hij zijn tijd aan de beoefening der wetenschappen. Behalve andere werken, heeft hij nagelaten: Mijne bevindingen, gedachten en bedrijven, gedurende mijne Sessie in de Vroedschap der Stad Utrecht, 4 dln., met 8 dln. Bijlagen; een zeer belangrijk gedenkschrift over den merkwaardigen tijd van 1775 tot 1788.
Zie: J. Scheltema, Staatk. Nederl. (1805), i.v.; Hardenbroek, Gedenkschr. III, 101; Colenbrander, Gedenkstukken reg.
Zuidema