[Wijk, Jacobus van]
WIJK (Jacobus van), Roelandsz, instituteur, 28 Jan. 1781 te Woerden geb. en 25 Sept. 1847 te Kampen overl. Hij begon zijn eigenlijke loopbaan te Amsterdam, waar hij in 1809 op verzoek der Vrijmetselaarsloge aldaar een school voor blinden oprichtte, maakte van 1814-16 met den kapt. ter zee Dibbetz, als gouverneur van diens zoon, een reis naar de Middell. Zee, behaalde als blijk van voortgezette studie in 1817 den eersten rang bij 't lager onderwijs (schoolwet van 1806) en stichtte toen een kostschool te Hattem, welke plaats hij in 1828 voor Kampen verwisselde. Beide scholen stonden zeer gunstig aangeschreven. Het meest bekend echter is v.W.'s naam door zijn Algem. Aardrijksk. Woordenboek 7 dln. (1821-26), in 1835 door een Supplement van 4 dln. gevolgd. Ook schreef hij een door het Prov. Utrechtsch Genootsch. v.K. en W. bekroonde Verhandeling over de Nederlandsche ontdekkingen (1828). Verder gaf hij: Het rijk der Birmanen (1825); J.E. Fabri's Aardrijksbeschrijving (met N.G. van Kampen), 2 dln., (1821); Perk's Schets der Nederl. geschiedenis uitgebreid, 3 st. (1823) Nieuwe handleiding tot de Aardrijkskunde naar Cannabich (1818-26, 3 dln.); Nederl. zeereizen en ontdekkingen (met Bernet) 5 dln. (1825-32); De oppervlakte der aarde. Naar 't Hoogd. van Galletti, Raumer e.a. (1833); Histoire de la patrie en 52 leçons (1837) en Vollrath Hoffmann's De Aarde en hare bewoners. 3 dln. (1835-39). Zijn Algem. Wetensch. Woordenboek (1843) bleef onvoltooid.
Zijn portret is gelithographeerd door C.C.A. Last en door J. Plugger.
Zijn zoon Roeland v.W., 4 Febr. 1801 te Amsterdam geb. en 27 Nov. 1839 te Kampen overl., bekwaamde zich door eigen studie voor verschillende examens van lager en hooger onderwijs en promoveerde in 1831 te Leiden tot dr. in de letteren op een dissertatie de Humanitatis et philosophiae Graecae primordiis. Drie jaar daarna werd hij in de plaats van den toen overleden H. Weytingh (kol. 1416) tot rector van de latijnsche scholen te Kampen aangesteld.
Zie voor den vader: Hand. Letterk. 1848, 33 en voor den zoon: De Tijd VI, 340 e.v.
Zuidema