[Wy, Gerrit Jan van]
WY (Gerrit Jan van), geb. te Arnhem in 1748, aldaar gedoopt op 18 Febr. 1748 en overl. 8 Aug. 1810. Zijne ouders waren Johannes van Wy en Christina Hanssen. Op 18 Sept. 1772 deed hij te Amsterdam zijn grootmeestersproef, na welk examen hij bevorderd werd tot heelmeester. Op 18 Oct. van hetzelfde jaar huwde hij met Maria Johanna van Ingen, na wier overlijden hij op 20 Mrt. 1774 een tweede huwelijk sloot en wel met Henrica Uytenhove, welke hem 2 kinderen schonk en op 17 Juli 1778 huwde hij voor de 3de maal, met Dieuwertje Schouten, uit welk huwelijk 4 kinderen geboren werden. Hij had zich gevestigd te Amsterdam en werd daar op 31 Oct. 1781 aangesteld tot stadssteensnijder en operateur, tevens chirurg van het Pesthuis, welke betrekking hij tot 28 Jan. 1788 waarnam. Reeds spoedig onderscheidde hij zich onder zijne vakgenooten en deed zich kennen als een der beste chirurgen. Op oogheelkundig gebied kreeg hij een goeden naam en hield hij zich bezig met de cataract-operatie, waarvoor hij, voor zich zelf, de behoefte gevoelde aan eene betere methode dan die welke toen in zwang was. Over de wenschelijkheid om daartoe te komen schreef hij reeds in 1777 in zijn opstel: Waarneming van eene zonderlinge en gedeeltelijke herstelling van het gezicht, voorkomende in de Handelingen van het Genootschap Servandis Civibus, II, 232, en in 1784 beschreef hij eene nieuwe methode van de cataract- of staarsnijding door middel van een snepper, welke door hem ook aan de Koninklijke Academie der heelkunde te Parijs ter beoordeeling werd opgedragen en door deze niet ongunstig werd beoordeeld (Zie hierover: Het aandeel dat de Nederlanders hebben gehad in de ontwikkeling der methode van de staaroperatie; rede
van M. Juda, gehouden in de vergadering van het Nederl. Oogheelk. Gezelschap van 7 Jan. 1896 en opgenomen in de Bijdragen uitg. door dit Genoots. in 1896, Afl. II, 3.) Op 16 Jan. 1788 werd van Wy benoemd tot lector in de ontleed-, heel- en verloskunde te Arnhem en hij aanvaardde dit ambt op 31 Mrt. d.a.v. met het houden eener redevoering: Over de nuttigheid, noodzakelijkheid en luister der genees- en heelkunst (Arnh. 1788). Eene lange reeks bijdragen getuigt van zijne werkzaamheid op wetenschappelijk gebied: Verhandeling van eene bijzondere bereiding en gebruik van de bijtende Sublimaat in de Venus-ziekte. Beneffens eenige aanmerkingen omtrent de gonorrhoea. (Amst. 1777); Verhandeling over den Kanker in Verhand. v.h. Genoots. Servandis Civibus D. IV, 3 (Amst. 1779); Heelkundige mengelstoffen (Amst. 1784). Bekenmaking en mededeeling van eenen nog onbekenden vectis of hefboom van Roonhuizen, waardoor men een geklemd hoofd .... gemakkelijker dan met het werktuig van denz. naam door de Visscher en van de Poel beschreven, verlossen kan in Verhandelingen van het Utrechtsch Genootschap, 1784; Voorloopig bericht wegens eene geneezingsbeproeving van den kanker in Alg. Vaderl. Letteroefeningen (Mengelwerk) 1785 Dl. VII St. 2. 91; Heelkundige mengelstoffen, met platen, 2 dln. (1791); Eenige voorname heel- en vroedkundige gevallen (Amst. 1791); Nieuwe manier van Cataract of Staarsnijding, beneffens heel- en vroedkundige waarnemingen (Arnh. 1792); Verhandeling over de uitwendige hulpmiddelen tegen de breuken benevens genees- heel- en vroedkundige waarnemingen (Amst. 1798); Verloskundi-