Politieke Blixem van 17 Mei, vrij en vrank binnen de stad wandelen en schoolmeester spelen. De procureur-generaal werd 5 Juli gemachtigd den gevangene weder naar de Voorpoort te brengen en naar eene meer geschikte verblijfplaats buiten den Haag voor hem om te zien. Hem werd toen verboden om iets uit te geven of ter drukpers te bezorgen dan na toestemming van den procureurgeneraal. Verzoeken om ontslag baatten niet, eerst in Nov. 1803 werd d.W. in vrijheid gesteld. Hij vertrok toen naar Brabant en in Maart 1804 naar Alkmaar, om met zijne vrouw eene schikking te bespreken ter afdoening harer daar gemaakte schulden. Maar den 19. werd hij opnieuw gevat, weder naar de Voorpoort gebracht en 15 Juni door het hof tot driejarige opsluiting in een tuchthuis, om aldaar met zijn arbeid den kost te verdienen, gevolgd door nieuwe ballingschap, veroordeeld. Daarop in het tuchthuis te Gouda geplaatst, knoopte hij ongeoorloofde betrekkingen aan met de vrouw van den cipier, waarop in Dec. 1805 hij, behoudens speciaal consent, buiten toegang gesteld en hem het genot van vrije briefwisseling ontzegd werd. Na zijn ontslag, 15 Juni 1807, mocht hij eenige dagen in stilte te Alkmaar vertoeven. Op last van den procureur-generaal werd d.W. 17 Aug. door den baljuw van Hooge en Lage Zwaluwe wegens nieuwe violatie van bannissement gevat en wederom op de Voorpoort gebracht. Hij beweerde zich aangaande de uitgestrektheid van het hollandsch territoir vergist te hebben en, daar deze reden van verschooning aannemelijk werd geacht, bracht men hem op het einde der maand over de grenzen.
Reeds in 1795 voegde d.W. bij zijn naam van Haemstede, hetzij naar graaf Floris' zoon, die de Vlamingen versloeg, hetzij naar mr. Jacob de Witte te Zierikzee, die in 1678 de ambachtsheerlijkheid Haemstede kocht. Op het Rijks-archief berust eene autobiografie van d.W. in h.s., welke met groote omzichtigheid gebruikt moet worden.
Door R. en H. Vinkeles zijn gegraveerd 14 groot folio architectuurplaten: Afbeeldingen van den Schouwburg te Amsterdam geinventeerd door den Heer Jacob Eduard de Witte. Deze zullen van den vader zijn, die in 1774/5 ook de kerk in Ouderkerk heeft gebouwd.
Zijns zoons geschriften in proza en poëzie zijn van weinig waarde, hetgeen reeds door Helmers in de voorrede van zijn Socrates (1790) geestig werd aangetoond. Zij zijn de volgende: Tafereel der vriendschap ('s Grav. 1786); Cepzalide, een roman, en geschiedenis van Timantes (Amst. 1787); Constantia de Saint Denis, treurspel ('s Grav. 1787); Christoffel de Gama, of het beleg van Goa, treurspel ('s Grav. 1788); Dicht-offer aan Themire (met zijn portret op den titel) ('s Grav. 1788); zonder naam Dicht bloemtjes alleen voor de meisjes. (Rott. 1789); een gedicht in den bundel huwelijksgezangen voor prinses Frederica Louisa (Oct. 1790); een gedicht: Gods goedheid zichtbaar in het geschapene in het 13e deel der Werken van het dichtgenoolschap Kunstliefde; Aan Mej. J.C. Wattier, na het ten Toneele voeren van het treurspel Emma Corbet (Amst. 1795); Burger Herman, of de republiquinsche vader. Tooneelspel (Amst. 1795); Gedachten bij den dood van Washington (Zwolle, April 1800); Buonaparte bijgenaamd Italicus. Lierzang (Gron. 1800); Het Toneel verdedigt (Gron. 1800); in Zedelijke schouwburg tot nut en vermaak (Zwolle 1800): Eduard Stanley, of de gelukkige wedervinding. - Valmont de St. Priest, of de schipbreukeling (Ald. 1801); De Negers in Holland, of de zegepraal der menschlievendheid. De Vreede aan de Bataven. Lierzang (Alkm. Juni 1802); Moreau. Lierzang