[Windsma, Rein Baukes]
WINDSMA (Rein Baukes), werd geboren in Bolsward 26 Juni 1801 en stierf 22 Aug. 1862 in Wolsum. Hij was de zoon van een schoenmakersknecht, Bauke Reins W. (overl. 1827) en Wytske Brcers de Jong (overl. 1838),
Gauw, met 12 à 13 jaar, moest hij bij denzelfden baas waar zijn vader werkte, op 't ambacht. Een onbedwingbaren lust in lezen had hij evenwel; allen tijd, die hem hoe weinig ook, overbleef, zat hij in de boeken. Al jong schreef hij Fryske rymkes. Dit bracht hem waarschijnlijk in aan raking met H.W.L.A. Visser, toen schoolopziener in 't achtste district, en predikant in Ysbrechtum. Door diens hulp en onderwijs haalde W. den 4en rang van onderwijzer, en werd 1826 provisioneel in Nyland benoemd; met den 3en rang kwam hij in Offingawier, met den volgenden vóór Nov. 1829 naar Wolsum. Later werd hij hier ook koster en voorzanger, armvoogd en floreenontvanger.
Goed twintig jaar oud, trouwde hij met Trijntsje Gatses Haagsma; zij vooral ‘stipe’ hem in zijn werk. Maar zij stierf in 1841. W. hertrouwde in Maart 1842 met Fetsje Piters Hilversum, een zuster van zijn schoonzuster; zij overleed in 1852.
Ruim hadden zij 't niet: in Offingawier was 't inkomen een paar honderd gulden, in Wolsum een honderd meer; langzamerhand verhoogd tot vierhonderd. De tijden waren goedkoop, en zijn vrouw wist ‘uwt in bijtcke in bult to meitsjen’. Toch was W. vaak mat, gedrukt door de omstandigheden, moe van de omgeving.
Onder zijn vrienden waren vele ontwikkelde en aanzienlijke lui, o.a. Ds. H. van Berkum, in Wolsum, en familie; en verder vele friesche schrijvers.
In 1829 kwam van W. uit: Friesch Blomkoerke, in 1833 Friez'ne blomme-krânze; gevolgd door Bledden uwt mijn schrieuwboeck in 1847. Verder bestaat in handschrift nog 'n Schrieuwboek, waarin ook hollandsche gedichten; sommige schijnen in 't friesch overgezet te wezen, of omgekeerd. In 't hollandsch gaf hij uit Geschiedenissen van Esther en David; en Logogryphen en Charaden in versmaat (1838, Sneek).
Onder invloed van Gijsbert Japiks, is zijn taal vaak ouderwets gekleurd, vol samenstellingen; toch flot en los, en altijd krachtig. Ernstig en jolig, grappig soms is zijn dichtwerk, zijn puntdicht. Lees zijn ‘Greate Pier’, ‘Sântien dijvels ijn in bollepream’, ‘Aete’; zijn ‘Goads trouw bejouwt uwz nea’, ‘Goe-moarn’.
Zie: G. Colmjon, in Forjit my net, Tydskrift fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse, 1884.
Buitenrust Hettema