Röell, Willem Zepper, J. Fr. Buddens, T.H. van den Honert, Thomas Burnet, H. Bruckner. Maar vóór deze verzameling in druk verscheen, stierf de samensteller, waarna diens leerling Cornelis Valerius Vonck de uitgave bezorgde onder den titel: Nubes Testium, sive Apologetici pars altera (Traj. 1746). Zijn leerlingen zetten den strijd, in hoofdzaak loopend over het kerkelijk gezag en de beteekenis der Mozaïsche wetgeving, voort. De geschriften naar aanleiding van dezen strijd van verschillende zijden verschenen, vindt men bijeen bij Knuttel, Catalogus van Pamfletten, nos. 17506-17515a. Daaraan is ook ontleend het ondergenoemde artikel van Verloren over Wielings denkbeelden over de doodstraf.
Wieling heeft tal van geschriften uitgegeven. Behalve oorspronkelijke werken van zijn hand, bezorgde hij uitgaven van: Alexandri Chassanaei Paratitla Institutionum juris civilis. Accedunt eiusdem Index et Epitome Obligationum et Actionum: Item anonymi Protheoria (Fran. 1731); J. Gothofredi Historia et bibliotheca juris civilis Romani (Fran. 1732), terwijl na zijn dood verscheen een door hem geannoteerde uitgaaf van de Opera minora et rariora juris publici et privati van Ulrich Huber (Traj. ad Rh. 1746). Zijn naam als Romanist dankt hij vooral aan: Repetitio Institutionum Iuris Civilis (Fran. 1733); Lectionum Iuris Civilis libri duo. In quibus vulgata quorundam capitum scriptura defenditur (Amst. 1736, herdrukt Traj. ad Rh. 1740); De logomachiis jurisconsultorum (Traj. 1744). Als Romanist heeft hij zich naar den geest van zijn tijd en in aansluiting aan de richting van van Bijnkershoek en zijn kring (vooral Hendrik Brenkmann) met voorliefde op tekstcritiek der bronnen en op de historia externa van het romeinsche recht toegelegd. Bijzonder zijn Jurisprudentia restituta en zijn Lectiones bewegen zich op dit terrein. De invloed van Brenkmann is in zijn werk zichtbaar. De uitgave der Lectiones van 1736 is opgedragen aan van Bijnkershoek, de reden daarvan: ‘egregia enim benevolentia illa, quam mihi, peregrino in Batavis homini, singulari prorsus gratia liberaliter indultam, per annos viginti integros non illibatam solum conservasti, sed novis quoque beneficiis auctiorem indies reddere non desiisti.’ Hierop steunt wellicht de mededeeling van Boeles, dat zijn betrekking tot van Bijnkershoek van 1716 dagteekent.
Dat zijn meening op hoogen prijs gesteld werd, blijkt uit zijn optreden in 1740 als arbiter in de geschillen over de jurisdictie van Schiermonnikoog te zamen met van Bijnkershoek. Van zijn hand verscheen ook een anonieme Deductie van 't regt van pardon der stadhouderen van Friesland (z.p. en j.). Van zijn franeker leerlingen zijn vooral te noemen: George d'Arnaud, Gerlach Scheltinga, H.U. Hamerster en J.H. van Idsinga. Hem waardig was de opdracht mede aan hem van de uitgave van Gothofredus' Opera Juridica Minora door Trotz in 1733.
Zijn vrouw Louisa Amelia Willet schonk hem een zoon Carel Balthasar, die na rechtsgeleerde studie te Utrecht, in de utrechtsche vroedschap zat.
Zijn in 1740 door J.M. Quinkhard geschilderd portret is in de Universiteit te Utrecht.
Zie: J.P. Verloren, Abraham Wieling. Eene beschouwing over de doodstraf uit het begin der vorige eeuw, in Nieuwe Bijdragen voor Regtsg. en Wetgeving XIX (1869) 89-104; Boeles, Friesl. Hoogeschool, II, 423-428; Bouman, Geld. Hoogeschool, II, 96; Loncq, Hist. schets der Utr. Hoogeschool, 185-186, 201, 324; Wijnne