[Weytingh, Henricus]
WEYTINGH (Henricus), in 1767 te Groningen geb. en in 1781 aan de hoogeschool ald. als student ingeschreven, promoveerde, waar is niet bekend, tot Lit. hum. Dr.
Hij was sedert 1786 praeceptor a.d. lat. school te Deventer, sedert 1791 rector te Zalt-Bommel en sinds 1800 rector te Kampen, waar hij 23 Maart 1834 overl. Hij aanvaardde hier zijn betrekking met een Oratio de praecipuis artium et doctrinarum saeculo proxime elapso incrementis, gaf in 1806 van Kooten's onuitgegeven werk Incerti auctoris (vulgo Pindari Thebani) Epitome Iliad. Hom. in het licht, daarbij de aanteekeningen van van Kooten met de zijne vergelijkende, en schreef bekende leerboeken voor de latijnsche scholer, o.a. in 1822 een Historia Graecorum et Romanorum literaria, waarvan de hoornsche rector Abbing in 1846 een 3den druk bezorgde, alsmede de veel gebruikte Themata ter vertaling in het Latijn, in 1839 voor 't laatst door den zwolschen rector Thiebout uitgegeven. Voorts dichtte hij in 1831 een paar elegieën: De tumultu Belgico en In victoriam de Belgis reportatam.
Eenige autographe gedichten en een bundel Carmina latina ter leidsche Univ. Bibliotheek (hs. B.P.L. 573. Cf. Codices manuscripti. III. Codices Bibl. publ. Lat. (1912) 142).
De naam Weytingh herinnert aan het opstel over Jongens in de Camera Obscura, waar het heet:
‘Haast zult gij wreed gekortwiekt zijn;
Uw vreugd loopt spoedig af:
Dan krijgt gij Bröder tot uw pijn
En Weytingh tot uw straf.’
Hij was 1789 gehuwd met E. Brinkhuis, die hem overleefde.
Zie: Konst- en Letterbode 1834, I, 226; mededeelingen van den heer C.H. van Fenema te Groningen.
Zuidema