Uilkens een eervolle betrekking bij de cultures in Ned. Oost-Indië aangeboden, welk aanbod hij echter van de hand wees. Met G. Reinders beantwoordde W. een door de Maatsch. v. Nijverheid uitgeschreven prijsvraag betreffende meststoffen, voor welk antwoord aan beide schrijvers een zilveren medaille werd toegekend.
Met Dr. H.C. van Hall stond W. op de voordracht voor de vervulling der vacature, ontstaan in de wis- en natuurk. faculteit der gron. hoogeschool door 't overlijden van prof. Uilkens. Van Hall werd echter benoemd. In Febr. 1849 werd Westerhoff door 't hoofdkiesdistrict Appingedam tot lid der Tweede Kamer Stat.-Gen. gekozen, wat hij tot zijn dood gebleven is. Hij was in de kamer een trouw aanhanger van de liberale partij, volgeling van Thorbecke.
Met Dr. Acker Stratingh schreef W. een Leerboek over de natuurlijke historie der prov. Groningen (1827; bekroond). Verder gaf hij uit een bewerking van Arends, Natuurk. geschiedenis der Noordzee, met aanteekeningen (1835); De Kwelderkwestie nader toegelicht (1844) en Twee hoofdstukken uit de geschiedenis van ons Dijkwezen (1864). Ook schreef hij menig opstel in het Tijdschrift voor het Onderdendamsch genootsch. ter bevordering der Nijverheid en in de Bijdragen tot de geschiedenis en oudheden der prov. Groningen. Zijn Rede over de kunstmatige vischteelt werd op last van keizer Napoleon III in 't fransch vertaald en in Frankrijk verspreid. W. was lid van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden.
Zijn portret werd gelithographeerd door J.H. Hoffmeister.
Zie: Levensber. Letterk. 1875, 79, en Prov. Gron. Courant van 1 Apr. 1874.
Zuidema