betrekking tot de firma Königswarter op te geven en opnieuw een plaats in te nemen op zijn effectenkantoor. Wertheim was 21 jaar oud, toen hij dit aanbod aannam en hij verkreeg spoedig de procuratie der firma Wertheim & Gompertz. Hij werkte met onvermociden ijver voor de zaak, en nadat hij 17 Mei 1858 in het huwelijk getreden was met Rosalie Marie Wertheim (overl. 8 Juni 1909), de eenige dochter van zijn oom, werd hij als deelgenoot in diens firma opgenomen.
Nu werd de bankier in hem wakker. Spoedig werd hij toegelaten als participant in de consortiën der leeningen en syndicaten, en had voor zijne firma een plaats veroverd onder de ‘haute finance’ van Amsterdam. Hij was o.a. betrokken bij de oprichting der Nederlandsch-Indische Handelsbank, der Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij, der Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en bij de Crediet en Depositobank, die zich later oploste in de ‘Succursale’ der ‘Banque de Paris et des Pays-Bas.’ De kleinere duitsche staten droegen in die dagen gaarne hunne vertegenwoordiging op aan bankiers en zoo werd Wertheim ook omstreeks 1862 benoemd tot consul van Saksen-Coburg te Amsterdam. In 1870 begon de amsterdamsche beurs, als gevolg van de snelle ontwikkeling der Vereenigde Staten, zich te interesseeren voor de amerikaansche fondsen-beweging en Wertheim nam hieraan een belangrijk aandeel, door introductie en emissie van allerlei waarden. Een administratiekantoor voor amerikaansche spoorwegwaarden werd door hem in vereeniging met andere firma's opgericht.
En al mocht eene zich van het publiek meester makende ongezonde speculatiezucht, menig belegger slechte parten spelen, Wertheim heeft in die jaren blijk gegeven van een juisten en ruimen blik, want alle door zijne firma geëmitteerde fondsen bleken na enkele jaren deugdelijk en geldswaardig te zijn. Voor het optouwzetten van groote handels- en transport-ondernemingen werd hij de specialiteit, en zoo gaf hij in 1870 met Prins Hendrik der Nederlanden den stoot tot de oprichting der Stoomvaart-maatschappij ‘Nederland’. Toen deze Maatschappij in 1895 haar 25-jarig bestaan vierde, schetste hij in een klein geschrift Het zilveren feest der Maatschappij ‘Nederland’, de betrekking van Prins Hendrik tot die Maatschappij.
Het jaar 1884 was het jaar van de indische crisis. Indische crediet- en handelsinstellingen, die tot nu het algemeen vertrouwen hadden genoten, werden door eene sterke daling in de prijzen der producten, met staking van betaling bedreigd.
Door zijn kloek optreden hielp hij deze bezweren en behoedde daardoor den handel voor groote onheilen, zijn daarbij betoonde onbaatzuchtigheid was boven allen Iof verheven. Sedert dien was hij de leider van Amsterdam in financiëele zaken en werd hij geroepen om plaats te nemen in de besturen der voornaamste financiëele en industriëele instellingen. De Nederlandsche Handelmaatschappij en de Nederlandsche Bank boden hem zetels aan in den raad van commissarissen.
Hij had de stad zijner inwoning lief en wijdde zich met hart en ziel aan hare belangen. Op elk gebied was hij stichter en voorganger. Dat een man van dit gehalte niet ver kon blijven van het staatkundig tooneel is niet te verwonderen. Jaren lang is hij de ziel geweest van de kiesvereeniging. ‘Burgerplicht’, waar hij optrad als leider der amst. liberalen en als de strijder voor de onzijdigheid der school. Lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, werd hij door dit