Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1369]
| |
gestorven aldaar 13 April 1621, begraven in de Oosterkerk 16 April 1621, was de zoon van den huidenkooper Egbert Meynertsz. die, een vurig aanhanger der reformatie, bij de komst van Alva verzuimde te vluchten en dit boette door gevangenschap en foltering op de pijnbank. Hij ontliep de executie door den beul, doordat hij in de gevangenis stierf. Sebastiaan zelf is te Leiden ingeschreven 6 Mei 1581 als stud. litt., 20 Febr. 1588 te Padua gepromoveerd en zou volgens Elias in 1595, volgens van Lennep in 1599, prof. in de anatomie aan het Athenaeum geworden zijn, terwijl de Raad hem in 1612 verzocht, ook les in de chirurgie te willen geven tegen een salaris van ƒ 200. Op zijn eerste bijeenkomst, 19 April, behandelde hij het 5de boek van Cornelius Celsus. Spoedig daarna heeft hij in zijn kwaliteit van schepen op de chirurgijnskamer laten hangen de door hem zelf vervaardigde zgn. proefmeesterskaart, die in 1731 door Abraham Titsingh ergens ‘in een beschimmeld hoekje van het Theatrum anatomicum’ teruggevonden is. Zij bevatte de vragen, die aan de examinandi mochten gesteld worden en was langen tijd een vaak geraadpleegde gids voor den aanstaanden chirurg. Bovendien moet hij, onder andere fraaie werken, geschreven hebben de Anatomia van den geestelijken mensch, alle de deelen van het lighaam beschrijvende en op ieder deel een geestelijke toepassing, enz. Toen hij overleed, heeft ‘het geheele (chirurgijns)gilde den rouw aangenomen, tot der tijd toe dat des Overleedens plaats vervuld wierd.’ Op de chirurgijnskamer hingen vroeger twee schilderijen, een van 't jaar 1603 door Aert Pieterse, een ander van 't jaar 1619 door Th. de Keyzer, waarop Seb. Egbertsz. met eenige gildebroeders voorkomt. Zijn litteraire producten schijnen zich tot eenige hollandsche vertalingen met bijvoegingen van Rembertus Dodonaeus bepaald te hebben. Men vindt bij hem een der vroegste waarnemingen van scarlatina in 1605. Hij woonde als dokter in 1596, ‘int elfdusent-maaghdenclooster’, in 1606 ‘ant oude Zijdskerckhoff’ en bij zijn overlijden in de Kalverstraat. Hij liet een groot vermogen na. Hij was van 1602-1618 lid van den Raad, in 1593, 94, 97, 98, 1600, 01, 03, 04 schepen, in 1601 en 1604 bovendien pensionaris, in 1606 en 1608 burgemeester; rekenmeester in 1607, gecommitteerde raad van 1609-11, thesaurier 1613-19 en weesmeester in 1621. Aanhanger van Oldenbarnevelt, ondervond hij na 1610 in sterke mate de oppositie der calvinisten, die hem in 1612, toen hij als gecommitteerd raad was afgetreden, als burgemeester passeerden. En in 1619 behoorde hij tot de zeven raden, die door Maurits uit de regeering gezet werden. Zie: Elias, De vroedschap van Amsterdam; Brandt Hist. der reformatie I (Amst. 1677) 486, 487; II (ibid. 1674) reg.; J.P. d'Orville, Illustr. Amstelod. Athenaei Memorabilia met aanhangsel van D.J.v. Lennep; A. Titsingh, Diana, ontdekkende het geheim der dwaazen, die zig vroedmeesters noemen ter eeren van Chirurgia (Amst. 1750); J.W.R. Tilanus, Beschrijving der schilderijen, afkomstig van het Chirurgijnsgild te Amsterdam (Amst. 1864); v.d. Boon, Gesch. ontleedk. v.d. mensch (Utr. 1850); Barga, Gesch. van de geneeskunde I (Leeuw. 1868) 183, 185-187; E.H.M. Thijssen, Nicolaas Tulp (1881); Scheltema, Aemstels oudheid VII (Amst. 1885) 149-155; Algem. Nederl. Familieblad 1883/84 no 111, 112. Geyl |
|