lijk neerlegde met een rede: Papinianus seu optimi Icti et viri forma in Aemilio Papiniano spectata (Lugd. Bat. 1770) en een: Oratio de sapientia regis quondam Hebraeorum sapientissimi juridica (Lugd. Bat. 1782). Behalve Instituten en Pandecten gaf hij historia juris en nederlandsch recht.
In 1788 viel Voorda als slachtoffer der politieke verhoudingen. Hij maakte bezwaar tegen de gevorderde politieke verklaring en eed op de constitutie, door de Staten van Holland voorgeschreven. Gevolg was, dat curatoren hem van zijn ambt ontzetten. De pogingen van den senaat, die een protest tegen de Staten van Holland richtte over deze afzetting door curatoren, hadden geen succes, evenmin Voorda's verzoek om herstel onder aanbieding om den eed alsnog af te leggen. De zaak bleef hangende totdat de Staten bij besluit van 10 Jan. 1790 het ontzettingsbesluit goedkeurden, waarna hem evenwel uit hoofde van zijn goede diensten een pensioen van ƒ 1800 werd toegekend. 12 Apr. d.a.v. liet de 60 jarige oudprofessor zich ‘honoris causa’ in het leidsche Album Studiosorum inschrijven, terwijl hij te Leiden bleef wonen. Hier bleef hij met wetenschappelijk werk bezig tot de politieke veranderingen van 1795 zijn herstel in eer en ambt ten gevolge hadden. Eene benoeming tot raadsheer in het Hof van Holland sloeg hij af; een herstel op den leidschen katheder werd evenwel aanvaard, waarna hij met een scherpe rede: de Libertate sentiendi dicendique Ictis propria et in Papiniano spectata op 7 Mei 1795 zijne lessen heropende. Kort daarop, in Oct. 1795, werd hem met Jan Valckenaer opgedragen advies uit te brengen over de zaak van den gewezen Stadhouder en wel speciaal wat betreft diens schrijven aan de gouverneurs der oost- en west-indische bezittingen. Hun Rechtsgeleerd Advis, concludeerende, dat de Stadhouder zich aan hoogverraad had schuldig gemaakt en eene crimineele procedure tegen hem diende aangevangen, werd 7 Jan. 1796 aan de vergadering van provisioneele representanten van het volk van Nederland aangeboden en is ter landsdrukkerij uitgegeven.
Het heeft echter niet aan bestrijding van hun gevoelen ontbroken (zie: Pamflet Knuttel no. 22713-22715). In hetzelfde jaar werd hij tot afgevaardigde in de Nationale Vergadering gekozen, welk mandaat hij echter na langdurig beraad van de hand wees. Zijn professoraat nam hij tot zijn dood waar.
Een gedicht van Jan de Kruyff, geplaatst voor de uitgave der Crimineele Ordonnantien, roemt Voorda als:
‘Een reine, ronde Fries, met vaderlandsche zeden;
Een eerlijk Patriot; een Vrijman in het hart,
Die boosheid en geweld, waar Hij ze ook vondt, bestreden,
En, onder 't Schild der Deugd, hun Wraak-schicht heeft getart’.
Zijne politieke patriottische gevoelens bleken uit zijn daadwerkelijke belangstelling in de burger-wapenoefeningen, uit zijn aanteekeningen op den Brief van Prins Willem V van den 17 January 1785 (J.I. van Doorninck, Bibliotheek Ned. Anonymen en Pseudonymen, 1e uitg., no. 5910), zijn onder het pseudoniem V.A. Hollandus uitgegeven Aenmerkingen op zommigen van de Overysselsche steede-bezwaaren, byzonder op die van Zwolle, mitsgaders op het raport daarop uitgebracht (1786) (van Doorninck, t.z.p., no. 64; Pamflet Knuttel no. 21478), terwijl hij ten slotte ten gevolge van zijn anti-stadhouderlijk optreden in 1788 zijn professoraat verloor. Zijn meest bekende leerling en in vele opzichten geest-