vaderland terugriep; 27 Juli 1643 legde hij den eed af als advocaat voor den Hove van Holland. In 1645 deed hij bij de Elzeviers te Leiden verschijnen Venatio novantiqua opgedragen aan den prins van Oranje; het is eene zeer geroemde uitgave van Gratius en Nemesianus, voorzien van aanteekeningen en vermeerderd met eenige verhandelingen over vogelvangst en visscherij; eene nieuwe uitgave in 1653 onder den titel: Autores rei venaticae antiqui droeg hij op aan Christina van Zweden. In 1643 huwde hij te 's Gravenhage Clara Hesselt van Dinter, eene dochter van Mathijs, president van den Raad en Leenhove van Braband (overl. 30 Juni 1650), en Philippina van Meganck. Hij was geen voorbeeldig echtgenoot, had in een paar jaren zijne huishouding in de war gebracht, moest om zijn los gedrag de hofstad verlaten, verhuisde naar Breda, waar hij woonde eerst in de Halstraat en later in de huize ‘Ocrum’, waar van 1625 tot 1637 een Jezuïetencollege gevestigd was, en dat toen bewoond werd door den drossaard Cornelius van Aerssen. De inwijding der Illustre school in deze stad, 16 Sept. 1646, werd door hem bezongen in Quinquatruum Bredanarum descriptio sive in inaugurationem Athenaei Auriaci poema (Breda 1647). In Oct. 1650 aangesteld tot schepen, vergezelde hij in Dec. 1650 als secretaris het gezantschap naar Engeland en volgde in Juni 1653 mr. Adriaan Havermans op als griffier, welke voordeelige betrekking hij tot aan zijn dood bekleed heeft. Hij liet bij zijn overlijden aan zijne weduwe en twee onmondige kinderen een berooiden boedel na. Janus Vlitius heeft tal van gedichten vervaardigd en bevoegden oordeelen, dat zijne latijnsche gedichten hem eene eervolle vermelding waardig maken. Doch te betreuren
is het, dat hij zijne vergelijkende taalstudiën heeft verwaarloosd; behalve het eerst genoemd werkje heeft hij nog uitgegeven: 't Vader ons in XX oude Duytse en Noordsche taelen (Dordr. 1664). Volgens de opdracht van 't Recht van successie volgens de costumen der stadt en lande van Breda (Breda 1663), opgenomen in Christijn II, 815-837, hield de bredasche griffier zich onledig met eene geschiedenis van de stad en het land van Breda; achter deze uitgave volgt de Bredasche Chronijck, welke ook afzonderlijk is uitgegeven met eene lijst der drossaards, maar meestal vindt men haar achter den Bredaesche Almanac, een zeldzaam boekje, vooral bekend geworden om de friesche spreekwoorden; de kronijk, welke door le Roy is overgenomen achter zijn Notitia Marchionatus S. Imperii, heeft geene geschiedkundige waarde.
Zie: J.C.G. Boot, Johan van Vliet in Verslagen en Mededeelingen der Kon. Acad. 2e r. IV (1874 en 1878); Oud Holland VII, 183; J.F. Corstens, Bredaniana IV, 108-133.
G.C.A. Juten