In Febr. 1704 bedankte hij voor eene benoeming tot kwartiermeester-generaal over de engelsche troepen aan den Donau. Kort daarop werd hij belast met een onderzoek van de oorlogsmagazijnen te Hoei, Luik en andere plaatsen. In Mei was hij bij het leger onder Marlborough, in Aug. bij het beleg van Landau. 13 Aug. verkende hij met levensgevaar de vlakte tusschen Blenheim en Hochstedt en bracht aan Marlborough het bericht, dat het terrein volkomen voor troepenbewegingen geschikt was, waarop de slag plaats had, eindigende met de overwinning. V. bracht de gelukkige tijding over naar den Haag en werd beloond met een gouden keten. In Nov. berichtte hij eveneens de overgave van Landau in den Haag, in Dec. de verovering van Traarbach.
In 1705 was V. weder bij het Staatsche leger, woonde in Juli de belegering van Hoei bij, en was eveneens aanwezig bij de actiën aan de Gheete, bij Diest en Aerschot. Hij volgde het hoofdkwartier naar Ohain en Wavre en was in Sept. te Zout-Leeuw en kort daarop te Aarschot, eveneens in Oct. bij de belegering en inname van Zandvliet, waarna hij met het leger naar Turnhout trok. Jan. 1706 was hij reeds weder te velde en wel te Maastricht, 26 Mei bracht hij in den Haag de tijding van de overwinning bij Ramillies, 1 Juni trok hij op last van generaal Dopf naar Dusseldorf om den keurvorst verslag te doen. In Juli maakte hij het beleg van Oostende mede en was in Aug. overbrenger naar den Haag van het heugelijk nieuws, dat Meenen genomen was, in Sept. van de verovering van Dendermonde, terwijl hij daarna het beleg van Ath bijwoonde.
Kort daarop vervulde hij weder zijne functies als sluiswachter en bleef in het jaar 1707 te Amst. Het volgend jaar was hij opnieuw te velde en in Juli boodschapper van de blijde tijding van de overwinning bij Oudenaerde. In Juli maakte hij een verkenningstocht mede tot in Picardië onder brigadier Dewits. In Aug. werden onder zijn toezicht de loopgraven aangelegd voor Rijssel, waarbij hij, door het instorten van een mijngang, ternauwernood aan den dood ontsnapte. In Oct. was hij het weer, die belast werd met het slaan van de bruggen over de grachten bij de belegering van Aire. Ook in 1709 was hij bij het leger van de Geallieerden en nam een werkzaam aandeel in het beleg van Bergen.
In 1710 stonden Burgemeesteren van Amst. hem opnieuw toe een ‘Tocht te velde’ te doen en bewees hij zijne diensten als bekwaam ingenieur bij de belegeringen van Douai, van Béthune, van St. Venant en van Aire. Apr. 1711 was hij met Marlborough bij Bouchain, in Juni voorzag hij Meenen en Kortrijk van munitie, waarbij hij door de Franschen krijgsgevangen werd gemaakt, echter slechts voor korten tijd: want spoedig daarna redde hij, door het leggen van een weg door een moeras bij Marchiennes, het leger van eene insluiting door de Franschen. Daarna wijdde hij zich weder aan het verbeteren van den postdienst, o.a. dien tusschen Nijmegen en Keulen. Na den vrede van Utrecht trok hij, in het gevolg van de prinses van Wales, naar Engeland, in 1714 was hij in dienst van den pruisischen koning Friedrich Wilhelm I en werd in 1715 bij het beleg van Stralsund belast met den aanvoer van de belegeringsartillerie en het leggen van een brug van schanskorven over de vestinggracht. Na een zware ziekte te hebben doorstaan, zorgvuldig verpleegd door den lijfarts van den koning, was hij in 1716 weder te Amst. terug.
Door de gevangenneming van den bekenden Görtz, minister van Karel II van Zweden, 20 Febr.