[Veth, Pieter Johannes]
VETH (Pieter Johannes), geb. 2 Dec. 1814 te Dordrecht, overl. 14 Apr. 1895 te Arnhem. Hij studeerde te Leiden in de letteren en de theologie. In 1838 werd hij lector in het Engelsch en Maleisch; 9 Dec. 1840 honoris causa tot doctor in de letteren bevorderd na de verschijning van zijn Specimen, exhibens majorem partem libri as-Sojutii de nominibus relativis, inscripti Lubb al-Lubâb. In 1841 werd hij hoogleeraar in de oostersche talen, hebreeuwsche oudheden en uitlegkunde van het Oude Testament aan het Athenaeum te Franeker, in Nov. 1842 te Amsterdam, waar hij bovendien de wijsbegeerte doceerde. In 1864 werd hij hoogleeraar aan de rijksinstelling tot opleiding van indische ambtenaren, waar hij de ethnographie en Islam doceerde. In 1877 werd hij hoogleeraar in de ethnographie, van den O.I. Archipel te Leiden, tot 1885, toen hij wegens zeventigjarigen leeftijd eervol ontslag kreeg.
Van 1850-52 was hij redacteur van het dagblad De Indiër, van 1867-1871 gérant der redactie van het Tijdschr. v. Ned. Indië, van 1844-1876 lid van de redactie van de Gids. Hij was secretaris der regeeringscommissie, belast met de regeling der opleiding der aanstaande Oost Ind. ambtenaren, oprichter en voorzitter (1873-1884) van het Kon. Ned. Aardr. Genootschap enz.
Van zijne vele werken noemen wij hier slechts: Borneo's Westerafdeeling (Zalt-Bommel, 1854-1856); Java, geographisch, ethnologisch, historisch (Haarlem, 1875-1882).
Eene volledige opgave zijner geschriften bevat de Feestbundel ... ter gelegenheid van zijn 80en geboortedag aan P.J. Veth aangeboden (Leiden 1894).
Zie: G. Dugat, Histoire des orientalistes de l' Europe (Paris 1868) I, 100-120; P.A. van der Lith in Jaarb. Kon. Akad. v. Wetensch. 1896, 1; Levensberichten Letterk. 1896, 271; H. Kern in Ind. Gids, Mei 1895.
Juynboll