[Verduin, Adriaen]
VERDUIN (Adriaen), zoon van den volgende, scheen in den beginne van zijn loopbaan zijn vader geheel te zullen volgen. Zelfs wist hij in het laatste decennium van de 17de eeuw, evenals toentertijd anderen, en niet de slechtsten deden, zich te Harderwijk het doctoraat in de medicijnen te verwerven. Maar hij bleek evenmin als zijn collega's in staat aan de verlokkingen van het ambt van overman en deken van het chirurgijnsgild het hoofd te bieden. De aanstaande chirurgen werden dikwijls zonder examen, in elk geval na veel geknoei, en nadat zij een belangrijke som gelds aan de overlieden had - den uitbetaald, tot het gilde toegelaten. Nooit was er meer geld voor examens en andere zaken gestort en nimmer had de kas in benarder omstandigheden verkeerd. Toen Abraham Titsingh, in Sept. 1731 overman geworden, zijn collega's verzocht en dreigde, toch eindelijk op te willen houden met deze oplichterijen, hielden zij zich doof en trachtten den jongen ijver door een flinke geldsom aan hun zijde te brengen. Ook Adriaen Verduin, dien Titsingh vooral sparen wilde, bleef volharden in het kwaad. Het gevolg bleef niet uit. Op aandringen van Titsingh werden zij en werd ook Adriaan oneervol ontslagen, onbenoembaar verklaard en gedwongen, het oneerlijk verkregene geld terug te geven.
Zie: A. Titsingh, Diana (1750); R. Krul, Abraham Titsingh, enz. in N. Tijdschr. voor Geneeskunde 1891, II, 438.
A. Geyl