bevel in beslag werden genomen en naar Rotterdam vervoerd, omdat men meende, dat den Bosch te spoedig was overgegeven. Wellicht heeft Velingius toen nog te Gorkum gevangen gezeten. Nadien emeritus geworden, vestigde hij zich te Berlicum.
Velingius was een begaafd man, doch in zijne jonge jaren viel nogal iets op zijn zedelijk leven aan te merken, gelijk schrijver dezes gebleken is uit de Gereformeerd Kerkelijke Papieren van Mr. H.B. Martini (aanwezig in het Archief van de Classis den Bosch). Veel opschudding verwekte in 1747 zijne clandestiene verloving en zonder toestemming der ouders van de bruid te Cleve gesloten huwelijk met een meisje uit Rotterdam. Deze daad lokte twee geschriften uit van zijn bosschen ambtgenoot, de Witt, en een van den vuchtschen pred. Keuchenius. Ook later was hij waarschijnlijk de man, die in 1757 Ds. van Alphen opstookte (zie art. Clemens, I kol. 605).
Van 's mans werken noemen wij hier: Redenvoering over de Ill. Schoole van 's Hertogenbosch enz. ('s Hert. 1760), en zijne verhandeling ter weerlegging van Priestley's Historie van de verbasteringen des Christendoms, gedrukt in het eerste deel der Verhandelingen van het Haagsch genootschap ter verdediging v.d. Christ. godsdienst (1787), waardoor Velingius met Segaar en Gavell behoorde tot de eersten, die den prijs van vijftig dukaten van genoemd genootschap ontvingen.
Opgave der titels zijner werken bij Hermans, Gesch. der Ill. en Lat. scholen te 's Hert. (Amst. 1852); Glasius, Godgel. Nederland. Over Velingius zie verder: Onzijdig verhaal wegens de belegering van 's Hert. door de Franschen enz. (Amst. 1794) 9 en 32.
Meindersma