[Tuning, Gerardus]
TUNING (Gerardus), Tuningus, Tuningius. geb te Leiden in 1566 als zoon van Jacob T., overl. te Brussel 19 Aug. 1610. Hij werd 31 Mei 1584 te Leiden als jur. stud. ingeschreven, was leerling van den beroemden Hugo Donellus, en verdedigde Pr. Non. Oct. 1587: Theses dissertationis gratia conceptae ex tit. C. de Revocandis Donationibus. Ter gelegenheid zijner promotie verscheen: In doctoratum doctiss. iuv. Geraerti Tuningi I.F. Carmen (Lugd. Bat., Non. Oct. 1587). Beide zijn in de Ieidsche universiteitsbibliotheek. Na zijn promotie was hij korten tijd advocaat in den Haag, maar reeds in 1590 werd hij professor Institutionum te Leiden op ƒ 300. 17 Sept. 1591 vertrok hij naar Zeeland en van daar naar Frankrijk met opdracht om, na het vertrek van Justus Lipsius, aan Scaliger een professoraat aan te bieden. In Maart 1592 keerde hij met gunstige berichten te Leiden terug; toch duurde het tot Aug. 1593 eer Scaliger te Leiden kwam. In Aug. 1592 werd hij ordinarius op een jaarwedde van ƒ 500. Hij doceerde aanvankelijk Instituten. In Jan. 1594 verzocht hij aan curatoren om met het onderwijs der Pandecten te worden belast. Hoewel de beslissing op dit verzoek werd aangehouden, zien wij hem later werkelijk de Pandecten doceeren. Blijkens de Ordo lectionum aestivarum van 1599 las hij den titel ‘de regulis juris’, blijkens die van 1601 den titel ‘de Iurisdictione omnium iudicum.’
De dood overviel hem op een vacantiereis te Brussel 19 Aug. 1610; hij werd aldaar in de St. Catharinakerk begraven. Zijn broeder Jan T. (zie: de inschrijving te Leiden dd. 18 Dec. 1593) deed te zijner eere aldaar een grafschrift plaatsen (Foppens, Bibliotheca Belgica I, 361).
Zijn onderwijs werd zeer geroemd, vooral wegens zijn welsprekendheid; ook wordt hij genoemd als groot talenkenner: dit wordt bevestigd door zijn: Apophthegmata Graeca, Latina, Italica, Galliea, Hispanica (1609). Als jurist is vooral Arnold Vinnius een kweekeling van hem geweest. Deze gaf na zijn dood zijn thans vergeten Institutencommentaar uit (Lugd. Bat. 1618). Verder worden van hem genoemd commentaren op verschillende deelen der Pandecten. Deze zijn ongedrukt; of de handschriften nog bestaan, is mij onbekend.
Brieven van en aan hem in: Colvius, Animadversiones philol. IV (L.B. 1699) 36-37; J.J. Scaligeri, Epp. (L.B. 1627) reg.; Tamizey de Larroque, Lettres françaises de Scaliger (Agen 1881) 294, 5.
Zie: M. Siegenbeek, Gesch. Leidsche Hoogeschool I, 57, 210; II T. en B. 74; Diarium E.v. Bronchorstii, 24, 34, 42, 43, 69, 122;