[Tichelaer, Willem]
TICHELAER (Willem), geb. omstr. 1642 te Oud-Beierland, gest. omstr. 1714 te Den Haag; zijne moeder was Janneken Jorisdochter Hopzoomer (in 1665 hertrouwd met Willem Karducz, schout en secretaris van Heerjansdam). Hij woonde later te Geervliet en te Piershil en oefende het ambacht van barbier-chirurgijn uit. Hij is berucht geworden door de aanklacht, die hij in 1672 tegen Cornelis de Witt, ruwaard van Putten indiende (zie nader op Cornelis (3) de Witt). In latere jaren kreeg hij een jaargeld van ƒ 450 van Willem III. Hij werd bovendien, naar beweerd wordt, in gevolge een hem gedane belofte bij de aanbrenging van het misdrijf, in of na 1675 benoemd tot stadhouder van Geervliet; maar in 1681 als zoodanig ontslagen. Toen na 's Prinsen dood zijn jaargeld niet meer uitbetaald werd, verviel hij tot groote armoede; hij schijnt toen ook bekend te hebben, dat hij Cornelis de Witt valsch beschuldigd had.
Zie: Wagenaar, Vad. Hist. XIV, 180-182; A.W. Kroon, Johan de Witt contra Oranje 1650-1672 (Amst. 1868), 171-172. Zijne voorstelling van zijn persoon en zijne daden bij Knuttel, Cat. van pamfletten, nr. 10206.
Japikse