hij voor oproer vreesde. Nu (najaar 1501) riep hij, zonder Prelaten, Raden en Heerschappen te raadplegen, een Landdag samen van grietmannen, pastoor en gemeente uit ieder dorp. Dezen vonden echter de voorgestelde schatting te hoog en wilden, hierin door den stadhouder gesteund, onroerend en roerend goed als basis genomen hebben, terwijl de hertogen, in wier geest T. met zijn eigenaardig optreden wellicht gehandeld had, een uniformen en vasten maatstaf meenden te vinden in de pachtwaarde der landerijen. Taubenheim, die de slechte ontvangst der op den Landdag gedane voorstellen bemerkte en waarnam, dat daaruit groote gevaren voortsproten, gelastte, dat op Martini de helft der voorgestelde rente zou betaald worden; stadhouder en raden zouden in een en ander voorzien, als daar geconstateerd werd, dat er waren, voor wie de opbrengt werkelijk onmogelijk was. Hoe stadhouder en raden dit zouden kunnen doen, vertelde T. er niet bij, die, hoewel de ‘Urheber’ van de heele zaak, hen in hunne moeilijkheden liet zitten, terwijl hij zelf vertrok, spoedig nadat de Landdag ook de laatste voorstellen had afgewezen en zonder resultaat was uiteengegaan.
Zoo is T. niet met eere uit deze geschiedenis getreden, hetgeen geenszins belet heeft, dat hij hertog George nog menig jaar gediend heeft als diens vertegenwoordiger, o.a. bij Karel v. Gelre, dien hij, Cesar Pflug en Hendrik heer van Gent tot een verbond moesten zien te brengen. Evenals de bovenbedoelde onderhandelingen met den landgraaf van Hessen schijnen ook deze te moeten gerekend tot de periode 1505-1509. Misschien is van dat laatste jaar nog een schrijven van hertog George aan v. Taubenheim over het zenden van ‘Holzmesser’ naar Friesland. Maar daarna vernemen we in dat gewest niet veel meer van ridder Christoffel, van wien wellicht een zekere ridder Hans von Taubenheim een broeder is; voor dezen, eveneens Albrechts trouwe ambtman te Freiburg genoemd, zou, echter eerst in latere jaren (tusschen 1514 en 1526), Lucas Cranach verschillende beeltenissen hebben vervaardigd. Doch waarschijnlijk was het Christoffel, die later (1516) bij een gevecht in handen viel van Edzard I en nog later in dienst trad van keurvorst Johan Frederik v. Saksen, dien hij, als eerste raad, gediend heeft tot zijn dood in 1539.
Zie: P.J. Blok, Verslag aangaande een onderzoek naar Archivalia belangrijk voor de Geschiedenis v. Nederland, No. 133, bl. 59; J.L. Berns, Verslag aangaande een onderzoek naar Archivalia uit het tijdperk der saksische hertogen, No. 135, 144, 148, 157, 168, 182, 212, 322, 441, 460; F.A.v. Langen, Herzog Albrecht der Beherzte, 262, 407, 476; J.S. Theissen, Centraal gezag en Friesche Vrijheid, 25, 30, 46-48; D. Cannegieter, Gesch. v. Oud-Sjaerdema en Sjaerdema-slot te Franeker (Franeker 1902), 59.
Vgl. nog: H. Reimers, Edzard der Grosze 110; D.E.H. Kneschke, Neues Allgemeines Deutsches Adels-Lexicon, IX, 143 (Leipz. 1870).
Kooperberg