hem werd toegestaan onder verleening van den titel van buitengewoon hoogleeraar. Spoedig daarop werd hij ordinarius en in 1583 primarius. Tevens werd hij raad van den landgraaf van Hessen en lid van diens gerechtshof. In 1580 werd hij rector magnificus, welk ambt hij in 1581 ten tweeden male bekleedde. In hoog aanzien bij den landgraaf werd hij voor diplomatieke zendingen gebruikt. Ten slotte hebben godsdienstige onaangenaamheden en afwijkingen van wat de rechtzinnige leer werd geacht, hem bewogen zijn professoraat neder te leggen. 10 Mei 1590 zeide hij, na ontslag te hebben verkregen, plechtig den senaat vaarwel, bleef echter ook daarna nog korten tijd aan de hoogeschool en trad daar zelfs nog als promotor op, doch verliet in 1591 Marburg. Hij begaf zich naar Frankfort, waar hij syndicus werd, maar werd in 1593 van daar als raad van landgraaf Maurits van Hessen naar Kassel geroepen, waar hij tot zijn dood bleef. In 1597 was hij lid geworden eener commissie tot samenstelling van een hessisch landrecht.
Zijn zonen Willem Burchard (overl. 1652) en Nicolaas (overl. 1669), hebben in hessischen dienst grooten naam als staatsman en jurist verkregen. Eerstgenoemde werd in 1593 als Wilhelmus Burchardus Sixtinus Frisius te Heidelberg ingeschreven. Wellicht is hij verwant aan Suffridus Sixtinus (zie I kol. 1474), ook raad van Maurits van Hessen.
Zeer groote bekendheid als jurist verkreeg Sixtinus door zijn werk over de regalia, welke hij op zeer uitvoerige wijze, uitgaande van de Constitutie van Frederik I (Libri Feud. II, 56), besprak in zijn: Tractatus de Regalibus. De oorsprong van het werk ligt in te Marburg door hem gehouden colleges; naar aanteekeningen daarvan werd het in 1602 buiten zijn wil gedrukt; de eerste door hem bezorgde en geheel omgewerkte uitgave is van 1609, met herdruk: Francof. 1617; na zijn dood volgden nog herdrukken in 1620, 1657, 1683, 1693, en 1717. Gierke noemt het: ‘die älteste einigermassen vollständige Bearbeitung des positiven deutschen Staatsrechts’, verschenen in het kleed eener monografie over de regalia. Verder kent men van hem een Exegesis juris (Francof. 1617), waarin het civiele-, kanoniekeen feudale recht behandeld wordt, en een aantal ‘consilia’ in de door Vultejus verzamelde Consilia s. Responsa doctorum et professorum facult. jurid. Marpurgensis (Marp. 1611 v.v.).
Voor zijn portret zie Muller no. 4956a.
Zie: G. de Wal, Oratio de claris Frisiae J Ctis (Leov. 1825) ann. 42-44; J. Caesar, Catalogus stud. scholae Marpurgensis II, 87; III, 36, 38, 77, 78; R. Stint zing, Gesch. der Deutschen Rechtswissenschaft I (Münch. u. Leipz. 1880) 671, 707-708; O. Gierke, Deutsches Privatrecht II (Leipz. 1905) 397.
van Kuyk