| |
[Selijns, Henricus]
SELIJNS (Henricus), zoon van Jan Selijns Hzn. en Janneken de Marees, geb. 1636, gest. 1701. Hij behoorde tot eene oud-amsterdamsche familie, die geruimen tijd kerkelijke betrekkingen bekleedde. Voor de kennis der genealogie van Selijns is belangrijk een handschrift, zijnde een compilatie-werk, naar men wil door Henricus Selijns zelf vervaardigd, getiteld: 't Kerk'lijck Amsterdam, hetwelk zich thans bevindt op het Oud-Archief te Amsterdam. Op blz. 585 van dit
| |
| |
handschrift staat: ‘Do. Henricus Selijns is bematschap met dese volgende, die in actuele dienst dese kercke tot Amst(erdam) hebben bedient en alsnoch sijn bedinende, zindert de Reformacie, Ao. 1578’. De genealogische lijst eindigt in 1665. Op 21-jarigen leeftijd werd Selijns, 19 Maart 1657, aan de hoogeschool te Leiden ingeschreven. Hij werd 2 Oct. 1657 door de classis van Amsterdam praeparatoir geëxamineerd, na een propositie gehouden te hebben over Joh. 5:39, waarop hij, na onderteekening der formulieren, tot de ‘publycke predicatiën’ werd toegelaten. Bijna 2½ jaar hooren wij niets meer van hem, tot 5 Jan. 1660, wanneer hij uit een drietal candidaten gekozen, door de ‘deputati ad res Indicas’ bij de classis van Amsterdam, als predikant voor Nieuw-Nederland werd aanbevolen, inzonderheid omdat hij ook in 't Engelsch zou kunnen prediken. Selijns legde 16 Febr. 1660 het peremptoir examen met goed gevolg af en werd tot het ‘hoogweerdige predickampt na Nieu-Nederland’ door de classis van Amsterdam afgevaardigd. Hem werd een beroepsbrief medegegeven, welke 26 Maart 1660 door de Bewindh. der W.-I. Compagnie geapprobeerd werd. Behalve deze aanstelling kreeg Selijns nog een brief mede voor den kerkeraad van Nieuw-Amsterdam in N.-Amerika, waarin werd medegedeeld, dat Selijns naar de gemeente Breuckelen (Brooklyn), en Hermannus Blom naar de gemeente Esopus werd gezonden. Op het schip ‘De Vergulde Bever’ ging Selijns over, tezamen met bovengenoemden predikant Blom. Aan boord waren allerlei oorlogsmaterialen enz. voor de nieuwe kolonie, benevens een partijtje ‘cleyne psalmboeckiens, gebeden- ende vaarsboeckiens, omme tot onderwysinge onder de gemeente, yder in
sijn resp(ective) plaetse gedistribueert ende gebruyckt te worden’. Deze boekjes, waar in de tweede vraag van het Doopformulier het woordje ‘alhier’ niet voorkwam, waren medegegeven ter gemoetkoming aan de bezwaren der Lutherschen in N.-Nederland, die, de vraag, als het woordje ‘alhier’ er in voorkwam niet wenschten te beantwoorden. Selijns en Blom hadden beloofd deze boekjes te zullen gebruiken (zie: A. Eekhof, De Hervormde Kerk in Noord-Amerika ('s Grav. 1913), II, 25-34). Op Zon- en feestdagen werd aan boord ‘geen godsdienst versuymt’; op de weekdagen werden de gebeden 's morgens en 's avonds besloten met het eendrachtelijk zingen van een psalm; de sacramenten werden aan boord niet bediend. Op 11 Juni 1660 bereikte Selijns behouden de nieuwe wereld. Hem was een jaarlijksch traktement van 1200 gld. beloofd, doch toen Selijns in N.-Amsterdam aankwam, vernam hij, dat de gemeente Breuckelen gezegd had, maar 300 gld. in graan te kunnen opbrengen. De dir.-gen. Petrus Stuyvesant beduidde haar, dat zij voor het toegezegde traktement aansprakelijk was en beloofde haar als tegemoetkoming, dat de Compagnie haar dan de tienden zou schenken, welke zij jaarlijks verplicht was op te brengen. Toen zij echter zeide niet in staat te zijn die som uit te keeren, beloofde Stuyvesant hierin 250 gld. bij te dragen, onder voorwaarde, dat Selijns elken Zondagavond een predikatie kwam houden in de kapel, welke Stuyvesant op zijne ‘Bouwerij’ had opgericht. Intusschen was het met die besprekingen September geworden, voor Selijns naar zijne gemeente kon vertrekken; als vergoeding kreeg hij op zijn verzoek, voor iedere week, die hij in N.-Amsterdam was opgehouden, de waarde van één bever (8 gld.) voor
kostgeld uitbetaald. Op 3 Sept. 1660 trok Selijns, vergezeld van Nicasius de Sille, raad en fiscaal van N.-Nederland, en Martin Kregier, burgemeester
| |
| |
van Nieuw-Amsterdam, als vertegenwoordigers van Stuyvesant, over het Breuckelensche Veer naar Breuckelen. Hij werd hier door de gemeente, bestaande uit 31 familiën en 134 personen, waaronder 24 á 25 lidmaten, vriendelijk ontvangen. Aanvankelijk hield Selijns godsdienstoefening in een korenschuur, doch spoedig begon men een kerkje te bouwen, waarvoor de Bewindh. der W.-I. Comp. een klokje uit Nederland zonden. Ook met het bouwen van een predikantswoning werd een aanvang gemaakt. Zoo predikte Selijns dan des Zondags-morgens te Breukelen en des avonds op Stuyvesant's Bouwerij. Velen ook uit de omliggende dorpen Midwout, Nieuw-Amersfoort en 's Gravensande kwamen bij hem ter kerke. Zijn arbeid was niet ongezegend; toch verlangde hij in 1664, toen zijn contracttijd van 4 jaar voorbij was, naar het vaderland terug te keeren. Selijns liet hiertoe door zijn vader te Amsterdam bij de Bewindh. der W.-I. Compagnie om zijn ontslag verzoeken. In een schrijven aan de classis van Amsterdam d.d. 9 Juni 1664 drong hij er zelf bij haar op aan, dat zij hem ontslag zoude verleenen, als reden opgevende, dat hij zijne ouders nog gaarne vóór hunnen dood wenschte weder te zien. Vermoedelijk zal ook de slechte uitbetaling van zijn traktement hem tot dat besluit aanleiding hebben gegeven. Daarbij kwam nog, dat de Engelschen reeds hunne aanspraak op de nieuwe kolonie deden gelden, waarbij voornamelijk het Lange Eiland, waarop Selijns' gemeente lag, aanvankelijk het meest te duchten had. Hij vroeg 17 Juli 1664 aan Stuyvesant en zijn raad om ontslag, hetwelk hem verleend werd.
In Juli of Aug. 1664 keerde Selijns, door ambtgenooten en gemeenteleden gelijkelijk om zijnen voortreffelijken arbeid geëerd, op hetzelfde schip waarmede hij gekomen was, naar het vaderland terug. Op 29 Sept. 1664 verscheen hij weder voor de classis van Amsterdam, die hem voor zijne goede en getrouwe diensten bedankte en hem beloofde in ‘besondere recommendatie’ bij de vacante gemeenten te zullen stellen. Selijns werd nu 5 Sept. 1666 te Waverveen beroepen. De schout van Amstelland, die de approbatie van beroep in handen had, maakte eenige bezwaren, welke echter spoedig werden bijgelegd, zoodat hij 26 Sept. 1666 door D. Lukas Vincklus, kon bevestigd worden. Hoezeer hij de belangen der gemeente Waverveen heeft behartigd, kan nog blijken uit het oudste notulenboek der gemeente, dat door hem is saamgesteld, en van zijn meesterschap op velerlei gebied getuigt. Het berust in het archief der Ned. Herv. Gem. te Waverveen. Toen Selijns later in 1682 naar Amerika was teruggekeerd, heeft hij ook het archief van den kerkeraad te Nieuw-Amsterdam (New York) geordend, vele oude besluiten verzameld, en die aangeteekend in de notulenboeken (A. Eekhof, De Hervormde Kerk in Noord-Amerika ('s Grav. 1913), I, 17, 18). Te Waverveen werd Selijns nog menigmaal in Amerikaansche aangelegenheden geraadpleegd o.a. bracht hij 1 Juli 1669 de vraag over in de classis van Amsterdam: of het huwelijk van een kolonist met de halve zuster van zijn overleden vrouw wel wettig was; aan Selijns werd opgedragen, dit niet ‘nomine classis’, doch als privaat persoon te beantwoorden. Dan wordt Willem van Nieuwenhuyzen 16 Maart 1671, door Selijns in naam van de classis geëxamineerd en naar de kerk in New York, met oplegging der handen, als predikant
afgevaardigd. Reeds in 1670 wenschte men Selijns, na den dood van Johannes Magapolensis (zie kol. 836), als predikant in New York. Een verzoekschrift hiertoe strekkende, mede onderteekend
| |
| |
door Petrus Stuyvesant, werd 24 Jan. 1670 bij de classis van Amsterdam ingeleverd. Selijns had echter geen lust Waverveen te verlaten, vooral ook, omdat de regeling van het traktement in New York hem zoo weinig zekerheid gaf. In 1675 werd hij tot veldprediker bij het leger benoemd. Gedurende zijne afwezigheid voor den tijd van ruim 6 maanden, werd de dienst te Waverveen door ‘12 stadts- en 3 buytenpredicanten, mitsgaders 16 of 17 proponenten’ bediend. Op 26 Aug. 1675 zond hij een brief, waarin hij aan de classis den godsdienstigen toestand van het leger te velde beschreef. In 1677 werd hem weder van uit Amerika. nu door zijne vorige gemeente Breuckelen, in combinatie met Midwout, Nieuw-Amersfoort en Nieuw-Utrecht, een beroep aangeboden na den dood van Joh. Theod. Polhemius waarbij hem 750 gld. traktement, vrije woning en vrij brand werd verzekerd. Selijns bedankte echter. In 1681 kwam New York door het overlijden van Willem van Nieuwenhuyzen vacant. De kerkeraad van New York schreef nu aan de classis van Amst. 25 Febr. 1681, dat men gaarne Selijns als predikant wenschte te hebben. Men beloofde te zullen geven: 1000 gld. traktement, vrij brand en vrij huishuur, benevens een stipendium voor de woensdagavondbeurten zoo Selijns deze vervulde. De ‘deputati ad res Indicas’ brachten dit verzoek aan Selijns over, die verder 1 Sept. 1681 aan de classis berichtten, dat Selijns de beroeping in overweging had genomen, doch niet tot een besluit was gekomen. Selijns, die ook bij deze classicale zitting tegenwoordig was, bracht zijne bezwaren in, en de zaak werd tot eene volgende vergadering uitgesteld. Eindelijk nam hij het beroep naar New York aan, doch niet voordat de voorwaarden in een notarieele akte, 10 Dec. 1681 voor den notaris Jacob
Lansman gepasseerd, nauwkeurig waren omschreven. Selijns zou krijgen 1000 Car. gld. traktement, ingaande op den dag van zijn vertrek uit het vaderland; eventueel zou de weduwe na den dood van haren echtgenoot, naar Holl. gebruik, ontvangen de uitbetaling van het volle kwartaal traktement en nog het geheele half jaar trakt. hier op volgende, en mocht hij eventueel onderweg of bij aankomst komen te overlijden, dan zou de weduwe binnen een jaar na het overlijden 1000 gld. ontvangen; vrijen overtocht voor zijn persoon, gezin en goederen; vrije huishuur en brand in New York; over de vergoeding voor de prediking op 's Woensdags, zou men nog nader met elkander overleggen; als vergoeding voor verhuiskosten enz. zou hij nog 100 zilveren dukaten erlangen. Op 16 Maart 1682 geeft hij eerst definitieve zekerheid aan de classis van Amsterdam, dat hij het beroep aanneemt. De ‘deputati ad res Indicas’ berichtten 6 April 1682 in de class. verg., dat Selijns van zijne gemeente Waverveen is losgemaakt en 7 April 1682 wordt hem door de classis zijn ontslag gegeven, benevens een aanbevelingsbrief voor den kerkeraad te NewYork. Selijns kwam 6 Aug. 1682 te New York aan, na te Dover voor de Hollanders gepreekt te hebben; over de reis van Dover naar New York had men wegens windstilte ongeveer 12 weken werk gehad. In een brief van 28 Oct. 1682 schrijft hij aan de classis, dat hij te New York driemaal in de week predikte; dat men den bouw van een nieuwe kerk overwoog, daar de oude voor de hoorders - er waren nu ongev. 600 lidmaten te New York - te klein werd. Des Zondagsavonds hield hij catechisatie voor ten naastenbij 100 kinderen; ‘om der kinderen, die byna nergens ter weerelt so vermeenigvuldigen dan hier te lande, hebb' ick des Sondags avonts mijn
| |
| |
catechizatien tot overlopens toe’. Op 14 Sept. 1698 zond hij aan de classis een lijst met de namen van 65 kinderen, die de psalmen en gebeden hadden opgezegd. Te Bergen - er waren daar 134 lidmaten - zou hij driemaal per jaar prediken en het H. Avondmaal bedienen; te Haarlem ééns per jaar. De Labadisten Petrus Sluyter, alias Vosman, en Jasper Schilder hadden bij hunne komst veel onrust gebracht, doch de meesten der volgelingen waren tot de kerk teruggekeerd; ook in zake het beroep van Jacobus Koelman naar Nieuw-Amstel aan de Zuid-Rivier werd de classis van Amsterdam door Selijns ingelicht (zie mijn artikel: Jacobus Koelman, zijn verblijf te Amsterdam en zijn beroep naar Noord- Amerika, in: Ned. Archief v. Kerkgesch., N.S., X (1913), 289-327; XI (1914), 13-40). De besluiten tegen Koelman door de provinciale synoden in Nederland genomen, werden door Selijns uitvoerig in het notulenboek van den kerkeraad van New York (Liber A) aangehaald. In Nov. 1682 begon men met den bouw van eene woning voor Selijns; dit huis werd van steen gemaakt en drie verdiepingen hoog. Telkenjare werd in de maand Januari een dankdag uitgeschreven, waarbij ook voor de engelsche koningsfamilie gebeden werd. In de jaren van zijn verblijf te New York maakte Selijns heel wat door: de Labadisten en Koelmannisten gaven hem voortdurend zorg; ‘ick hebbe geseten tot Waverveen in Abrahams schoot, maar ben bedroeft om hier te leeven onder so vele wilde swijnen en stieren van Basan’. In de binnenlandsche onlusten, de zoogen. ‘Leisler-troubles’ werd Selijns gemengd; hij predikte tegen Leisler en zijn aanhang, had veel te verduren ook door de tweedracht in de gemeente; toen governor Sloughter kwam was Selijns zoo verblijd, dat hij
predikte over Ps. 27: 13 ‘zoo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan’; Leisler werd gevangen gezet en ter dood gebracht, welk doodvonnis Selijns hem moest bekend maken. Het beroepen van een tweeden predikant naast Selijns in New York verwekte scheuring in de gemeente; Hieronymus Verdieren, predikant te Bruinisse in Zeeland werd beroepen, doch een partij in New York achtte dit beroep niet wettig; Verdieren bedankte, waarop Gualterus du Bois, zoon van den amsterdamschen predikant Petrus du Bois werd beroepen, die het beroep aannam, hetwelk nu ook door de classis van Amsterdam geapprobeerd werd. De gemeente kreeg nu, vooral door het werk en den invloed van Selijns, 11 Mei 1696 een charter, waarbij haar hare rechten op bezit enz. gewaarborgd werden; dit charter, het eerste dat in Noord-Amerika aan eene kerkelijke gemeente werd verleend, is bekend onder den naam: The Charter of the Reformed Protestant Dutch Church in the City of New York, A.D. 1696. De nieuwe tweede kerk in Gardenstreet werd 1693 in gebruik genomen; op het doopbekken werd een vers gegraveerd, dat door Selijns was gedicht. Het luidde als volgt:
‘Opt blote water stelt geen hoop.
't Was beter noyt geboren,
Maar ziet iets meerder in de doop.
(Zo gaet men noyt verloren);
Hoe Christus met sijn dierbaar bloedt,
My reynigt van mijn zonden,
En door sijn geest my leven doet
En wast mijn vuyle wonden.’
Ook als dichter heeft Selijns zich dus bekend gemaakt. Zie verder: H.C. Murphy, Anthology of New Netherland, or Translations from the early Dutch Poets of New York, with memoirs of their lives (New York, 1865); A. Eekhof, De Her- | |
| |
vormde Kerk in Noord- Amerika ('s Grav. 1913) I, 177, 223-224; II, 115.
Op nog eene zaak in het leven van Selijns dient gewezen te worden nml. op zijne liefde voor de zending onder de heidenen (slaven en Indianen). Reeds tijdens zijn eerste verblijf in Amerika stelde hij ‘private en publycke catechisatien’ in voor de negers op ‘de Bouwerij’ van Stuyvesant; veel resultaat had hij met hunne onderrichting niet, daar zij, zooals hij 9 Juni 1664 aan de classis van Amsterdam berichtte, ‘van geen begrijp’ waren. Onder de Indianen arbeidde hij en gebruikte daarbij de indiaansche vertaling van den Bijbel, door John Eliot vervaardigd. Een exemplaar van dezen bijbel ontbood hij op eigen kosten uit Boston en zond dien in het jaar 1690 aan de classis van Amsterdam als ‘een gedachtenisse’. Deze bijbel kwam echter in handen van de Jezuïeten terecht, en ‘is nu’, zoo schrijft Selijns 14 Sept. 1698, ‘pronckende in de boeckkasse van de verboden boecken’. Een tweede exemplaar zond Selijns 14 Sept. 1698 aan de classis van Amsterdam. Langen tijd heeft men niet geweten waar dit boek was gebleven. Ik ben zoo gelukkig geweest het dezer dagen terug te vinden in de bibliotheek van het Nederlandsch Bijbelgenootschap (Heerengracht 366) te Amsterdam, aan welk het 4 Dec. 1837 door de classis van Amsterdam was ten geschenke gegeven. Het is een exemplaar van den tweeden druk van Eliot's indiaanschen Bijbel (Cambridge, Samuel Green, 1685) en in zeer goede conditie. Selijns heeft op het schutblad van de vóórzijde geschreven: ‘Aen den E. Classis van Amsterdam, werdt opgedragen deze Wildsche Bijbel, die gebruyckt werdt tot de Bekeeringe van de Wilden, door Henricus Selijns, predict. tot N. Yorck in Americâ. Actum N. Yorck, 14 Sept. 1698’.
Zie mijn artikel: A remarkable Bible discovered, in: The Christian Intelligencer, (New York). July 1, 1914 (p. 411, 412); ook: L.C. Schuller tot Peursum, Een bezoek aan het Bijbelhuis (Amst. 1914), 16, 18. De lijst van de straten van New York met de daarin wonende familiën, door Selijns in 1686 opgemaakt, is belangrijk uit een topografisch en genealogisch oogpunt. Van der Aa vermeldt nog in zijn: Biografisch Woordenboek, s.v. Selijns: ‘Ook bezat Jacobus Koning en later J.J. van Voorst van zijne hand een handschrift getiteld: Nieuw- Amsterdamsche Kerkelijke Zaken. Waar dit handschrift zich thans bevindt, is mij niet bekend’. In Sept. 1701 is Selijns gestorven; na het overlijden van zijne eerste echtgenoote Machtelt (ook wel: Mechtelina of Machtilda) Specht was hij in 1688 gehuwd met Margaretha de Riemer, de weduwe van Cornelis van Steenwijck, die de ‘Manor of Fordham’ aan de kerkelijke gemeente van New York, met goedvinden van zijne echtgenoote, als erfenis vermaakt had.
Zie: A. Eekhof, De Hervormde Kerk in Noord- Amerika ('s Grav. 1913), I, 18, 162, 175, 177, 181*, 205-224, 230, 264; II, 83, 87, 88, 107, 108, 115, 161, 197; E.T. Corwin, Ecclesiastical Records (Albany 1901), I, 580-582, 583, 603, 607-608, 612, 614, 672, 676, 689, 692-693; II, 759-762, 781-782, 785, 797-800, 801, 802, 803, 804-805, 805-806, 809-810, 811, 827-834, 836, 838, 839, 841-842, 843, 865-869, 872-873, 874-875, 891-892, 901, 906-909, 929, 947-948, 949-950, 952-953, 953-954, 957-959, 969, 974-975, 1006-1008, 1020, 1030, 1041-1044, 1047, 1052, 1054-1060, 1089-1090, 1106-1109, 1109-1112, 1116-1117, 1121, 1122, 1123, 1127-1128, 1131, 1136-1165; 1167,
| |
| |
1171-1173, 1182-1184, 1189-1213, 1228, 1230-1233, 1233-1240, 1243-1244, 1246-1262, 1265, 1271-1272, 1272-1277, 1278-1282, 1294-1296, 1353-1355, 1357, 1366-1367, 1386-1388; III, 1475, 1484; E.T. Corwin, A Manual of the Reformed Church in America (New York 1902), 732-740. Corwin zegt hier, dat Selijns in Juli 1701 is gestorven; het is September geweest; hij herdrukt hier ook een lang vers, gedicht door Selijns als voorrede voor Cotton Mather's, Magnalia Christi Americana (1697); Schuyler van Rensselaer, History of the City of New York in the seventeenth century (New York 1909), I, 419, 483, 486; II, 93, 255-256, 333, 403, 474, 493, 528, 554, 555; Thomas de Witt, A discourse delivered in the North Reformed Dutch Church in the city of New York (New York 1856), 24, 26, 66, 98, 99; F.J. Zwierlein, Religion in New Netherland (Rochester 1910), 98, 99, 100, 103, 105, 133, 212; J.R. Brodhead, History of the State of New York (New York 1853), I, 680-681, 734; II, 175, 361 379-380, 515, 557, 571, 590, 625, 638, 647, 648. De brieven van Selijns aan de classis van Amsterdam en omgekeerd, berusten in het archief der ‘Sage Library’ te New Brunswick N.J., doch zijn in engelsche vertaling uitgegeven door E.T. Corwin in bovengenoemd werk: Ecclesiastical Records. Verdere gegevens berusten in het archief der Hervormde gemeente te New York (Fultonstr. 113), alle welke echter in dit artikel door mij zijn verwerkt.
Eekhof |
|