In 1859 associeerde hij zich met zijn zwager Leopold Hulster uit Lingen. Deze was met zijn zuster Eugenie gehuwd. Emile trad 16 Aug. 1860 in het huwelijk met Anna Maria Berentzen, de dochter van den notaris in Lingen.
Als lid van de Société dramatique te Roermond maakte hij zich verdienstelijk door zijn operabouffe Schinderhannes (1864) die nog steeds in Limburg door rederijkers gespeeld wordt. Een Fransch krijgsgevangene is een blijspel van 1870, waarmee het gezelschap een eersten prijs op een concours te Brussel verwierf. Het blijspel De leste Schlaag of Vrije verkiezingen in Limburg, werd 21 Jan. 1872 te Roermond ten tooneele gebracht. Het drama De Watermolen aan de Vlierbeek (1875) werd in Amsterdam en Antwerpen met succes vertoond. De auteur zelf gaf een duitsche vertaling.
Zijn reizen voor de brouwerij brachten hem in aanraking met allerlei standen in Limburg, vooral met de plattelandsbevolking en met de limburgsche natuur; zoo heeft hij zijn studies naar de werkelijkheid, waarop zijn later novellistisch werk berust, kunnen maken. Zijn tegenzin in de brouwerij en zijn liefde voor de studie werden hem in 1874 te sterk. In Oct. 1874 ging hij te Göttingen studeeren voor de akte Duitsch M.O. die hij een jaar later verwierf. Hij werd terstond benoemd tot tijdelijk leeraar te Tiel, in 1876 te Zutphen, in 1883 aan de H.B.S. te Leiden. De periode van 1876 tot 1880 is gewijd aan wetenschappelijken arbeid, vooral taalstudie. Ook schreef hij toen en later eenige schoolboeken voor het onderwijs in de duitsche taal en letterkunde. Intusschen voltooide zich ook zijn losmaking van de katholieke kerk. Dat hij buiten die kerk was komen te staan, bleek vooral uit zijn limburgsche novelle De kapelaan van Bardelo (1880), waarin een recent historisch feit uit Limburg, dat niet van godsdienstige verdraagzaamheid sprak, werd verwerkt.
Een eerste bundel verzamelde novellen verscheen in 1881: Uit Limburg. Novellen en Schetsen. De auteur gaat zich nu geheel geven aan letterkundige kunst. De Gids, Nederland, Elsevier, bevatten novellen van zijn hand. Een dier novellen, Rooien Hannes, kreeg later den vorm van een volksdrama en werd door het Nederlandsch Tooneel in 1889 met succes vertoond. In hetzelfde jaar bracht de Gids zijn meesterstuk Jean, weer de geschiedenis van een kapelaan, die door een aardsche liefde gedrongen, zijn heil zoekt in het missionarisschap. Verder volgen Het Stumpke (1890), De moordenaarster (1892), De Zûpers van Bliënbèèk (1894).
De titels van andere verzamelbundels zijn In en om het kleine stadje (1887), Langs Maas en Geul (1893), Een Wilde Rozenkrans (1894). Na zijn dood verscheen nog een fragment Daniel in de Gids (1897). Sedert 1892 was Seipgens secretaris van de Maatschappij der Ned. Letterk. Hij was tevens een liefhebber van de studie van kevers en andere gevleugelde insecten. Hij was te dezen gunstig bekend in de wereld der coleopterologen.
Zie: Jan ten Brink in Levensber. Letterk. 1897, 1 vlg. waar een uitvoerige bibliographie van Seipgens werk voorkomt; Gids 1887, II, 182.
Prinsen