leeraar in de exegese van het Oude Testament en de oud-Christelijke letterkunde, terwijl hij tevens aan het seminarie de geschiedenis der Doopsgez. en de predikkunde bleef behouden. In den cursus 1884/85 was hij rector magnificus der universiteit; na afloop van den cursus 1889/90 werd hij emeritus. Hij was 17 April 1845 gehuwd met Anna
Petronella Russel Boerlage.
De Hoop Scheffer heeft eigenlijk altijd gewerkt en ook zeer veel gepubliceerd in tal van tijdschriften. Zeer groot is ook het aantal onderwerpen, waarover hij heeft geschreven. Hij stelde daarbij hooge eischen; hij was zeer nauwkeurig en grondig in zijn arbeid; zijn historische studiën zijn modellen van een solide methode. Van zijn letterkundige werkzaamheid in zijn studententijd is boven gesproken; ook later bleef hij in die richting werkzaam. In hoofdzaak was echter zijn wetenschappelijk werk aan de kerkgeschiedenis van Nederland en vooral aan die der Doopsgezinden gewijd; in verband daarmede staat zijn redacteurschap van De Navorscher, van 1856 tot 1859, van de Doopsgezinde Bijdragen, van 1870 tot zijn dood, van de Studiën en bijdragen op het gebied der historische theologie, van 1866 tot 1880 (met W. Moll), van den Volksalmanak van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In ongeveer iederen jaargang der Doopsgezinde Bijdragen vindt men historische studiën van zijn hand, dikwijls meer dan een. In de genoemde Studiën en bijdragen zijn meer algemeene onderwerpen behandeld; daarin verscheen ook zijn hoofdwerk, dat later afzonderlijk is uitgegeven, de Geschiedenis der kerkhervorming in Nederland van haar ontstaan tot 1531 (Amst. 1873); zij werd door dr. P. Gerlach vertaald onder den titel Geschichte der Reformation in den Niederlanden von ihrem Beginn bis zum Jahre 1531 (1886). Het boek was de eerste naar de bronnen bewerkte geschiedenis van den oorsprong en de eerste ontwikkeling der hervormingsbeweging in ons land; als zoodanig is het onmiddellijk in zijn waarde erkend en altijd heeft het zijn beteekenis gehouden; het is alleen te
betreuren, dat Scheffer zijn onderzoekingen over de periode na 1531, de gewichtige tijd van het Anabaptisme, niet in een groot werk heeft kunnen samenvatten.
Scheffers werk bepaalde zich niet tot de wetenschap; zijn onderwijs en zijn kerkgenootschap vroegen veel van hem. Als docent had hij uitnemende gaven en zijn onderwijs werd dan ook zeer gewaardeerd. In verband daarmede stond de groote invloed, dien hij onder de Doopsgezinden uitoefende, vooral sedert langzamerhand zoo goed als alle predikanten zijn leerlingen waren. Voor de Doopsgezinde Societeit heeft hij zeer veel gedaan. Van 1861 tot 1889 was hij haar secretaris en stelde hij de uitnemende Verslagen wegens den staat der Algemeene Doopsgezinde Societeit in Holland (Amst., 1861-1889) op. In dit verband zij ook herinnerd aan zijn Toespraak op den gedenkdag van het 200-jarig bestaan van het weeshuis der Doopsgezinde collegianten genaamd de Oranje-appel (Amst. 1878) en vooral aan zijn Inventaris der archiefstukken, berustende bij de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam (Amst. 1883, 2 dln.), gevolgd door den Catalogus van de Bibliotheek der Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam (Amst. 1885 2 dln.).
Zijn portret in steendruk in den Amst. Studenten- Almanak 1867.
Zie: H.C. Rogge in Jaarb. Kon. Akad. 1894, 45 vlg., Winkler Prins in Levensb. Lett., 1894, 369 vlg. (met bibliographie); de Vries in Eigen Haard, 1894, 25 vlg.; Cramer in Doopsgez. Bijdragen, 1894, 1 vlg.
Brugmans