den der hervormden, voor den stedelijken magistraat en ‘deed eed als minister en predikant van die der nieuwe religie binnen deselve stede’. Slechts vier maanden was hij te Iperen voor de Reformatie werkzaam. Hij verkeerde er zelfs in levensgevaar, want op 15 December ontstond er een allergevaarlijkst oproer, doordat er op hem, als predikant der sectarissen, geschoten was. Hij verliet de stad, nadat de godsdienstoefening der Hervormden weer verboden was, proces tegen hem aanhangig was gemaakt en de magistraat hem onderscheiden malen tevergeefs voor zich gedaagd had. Op 7 Febr. 1567 werd hij ‘bij hallegebod’ ingedaagd en eindelijk, daar hij niet verscheen op 8 Aug. 1567, bij vonnis van schepenen bij verstek veroordeeld in den ban van 50 jaren uit den lande van Vlaanderen, op de galge, en al zijn goederen verbeurd verklaard, wegens de collecte van penningen, instelling van consistorie, administratie van den doop, alles tegen het verbod van de landvoogdes. Van Iperen week hij uit naar Norwich in Engeland, waar hij reeds op 4 Juli 1567 voorkomt als predikant bij de
hollandsche vluchtelingengemeente, en Anthonius Algoet en Isbrandus Balkius (I kol. 227) tot ambtgenooten had. Met Algoet woonde hij in 1568 het Convent te Wezel bij, welks artikelen Moded bij procuratie uit beider naam onderteekende. Wegens de kerkelijke twisten te Norwich werd hij met zijne beide collega's in Sept. 1571 afgezet bij vonnis van 16 Sept., onderteekend door den aartsbisschop en de bisschoppen van Londen, Winchester en Norwich. Van 5 Maart 1574 tot 24 Mei 1577 komt hij voor als predikant der hollandsche gemeente te Thetford. In 1575 werd hij door den kerkeraad van Rotterdam om zijne gaven als predikant begeerd bij schrijven van 4 Jan. aan den kerkeraad der holl. gemeente te Londen. Van Thetford beroepen, kwam hij omstreeks Aug. 1577 als predikant te Leiden. Als deputaat van de classis van Leiden was hij tegenwoordig op de Nationale Synode van Dordrecht in Juni 1578, wier acta hij onderteekende. Aangaande het verzoek van den kerkeraad van Brugge aan de syode om een predikant, dd. 19 Mei 1578, besloot de Synode Rycwaert voor den tijd van een maand aan Brugge te leenen, met welk besluit de kerkeraad en de magistraat van Leiden accoord gingen, blijkens schrijven aan de Synode d.d. 6 en 7 Juni. Omstreeks Aug. 1578 is hij weer naar Iperen vertrokken, waar hij op 6 Mei 1583 nog als predikant wordt vermeld. De westvlaandersche Classe te Iperen van 21 Oct. 1578 koos hem tot haren voorzitter. Waarschijnlijk is hij te Iperen, voordat de stad in 1584 aan Parma overging, overleden. Hij noemde zich zelven ook Theophilus of onderteekende Theophilus D.L. (Doctor Legum? of Divinitatis Licentiatus?).
Twee malen is hij gehuwd geweest, eerst met Marie Godtschalck, die met hem uit Iperen verbannen werd; daarna is hij op 25 Mei 1574 in de hollandsche kerk te Londen gehuwd met Lowijseken Carboniers van Bevere.
De Chronyc Historie der Nederlandischer Oorlogen, Troublen ende Oproeren, etc., tot desen jaren 1580, Gedruct tot Noortwitz na de copie van Basel Anno 1579 heeft een voorrede van zijn hand d.d. 2 Dec. 1579. Eveneens schreef hij de voorrede in de fransche uitgave van 1582. Daar de hollandsche uitgave eene vertaling is van een in 't Hoogduitsch geschreven historisch werk van Adam Henricipetri, te Bazel, heeft Rijcwart blijkbaar dit werk ook in het Hollandsch en Fransch vertaald en beide malen van een voorrede voorzien.