uit de stad wilden bannen, de katholieken daarentegen zich niet gewillig van een hunner machtigste partijhoofden lieten ontrooven. Beide partijen grepen naar de wapenen, en burgerbloed zou gestroomd hebben, had de bevelhebber van het garnizoen zich niet verklaard voor de calvinisten en daardoor den katholieken schrik aangejaagd. 21 April 1581 moest p. Ruyskensvelt, en met hem de dominicanen, carmelieten en vele andere geestelijken, als rustverstoorder de stad ruimen. Hij zwierf nu in ballingschap rond zonder de belangen des Konings, welke toen ook de belangen van den godsdienst waren, uit het oog te verliezen. Vandaar waren de Staatschen op hunne hoede tegen de geheime werkzaamheid van dezen kloosterling. Zoodra de stad Gent weder tot de gehoorzaamheid aan de Kerk en den Koning was teruggebracht, en de verdreven religieusen in hunne kloosters waren wedergekeerd, werd Ruyskensvelt tot prior der kloosters gekozen. Hij bekleedde dit ambt van 1585-1590 en van 1595-1601, toen hij tot provinciaal der Nederduitsche provincie gekozen werd. Deze waardigheid bezat hij slechts tien maanden.
Zie: B. de Jonghe, Belgium Dominicanum 82; Charterboek van Vriesland IV, 257.
G.A. Meijer