laar en 2 maal door J. Pool. Gravures bestaan van hem door J. Pool in 1694 fol., en in 1702 in 4o. met zijn wapen; hetzelfde verkleind in 8o., hetzelfde zwarte kunst door P. Schenck 4o., hetz. door S.E. Kraus in 8o., naar S. Wandelaar met een vers van D. Hoogstraten in 4 staten.
Hij schreef: Disputatio medica inauguralis de Pleuritide (L.B. 1664); Dilucidatio valvularum in vasis lymphaticis et lacteis (H.C. 1665, L.B. 1687, Amsterdam 1720 en 1732); Observationum anatomico-chirurgicarum centuria (Amsterdam 1691, 1721, 1737); Museum anatomicum Ruyschianum (Amsterdam 1691, 1721, 1737); Responsio ad Godefridi Bidloi libellum quem Vindicias inscripsit (Amsterdam 1698, 1721); Thesaurus anatomicus (10 dln. 1701-1715); Thesaurus animalium primus (Amsterdam 1728); Adversariorum anatomico-medico-chirurgicarum decas prima (Amsterdam 1717 en 1729); decas secunda (1720); decas tertia (1728); Opusculum anatomicum de fabrica glandularum in corpore humano, (L.B. 1772, Amsterdam 1733); Curae posteriores seu thesaurus anatomicus omnium praecedentium maximus (Amsterdam 1733); Tractatio anatomica de musculo in fundo uteri (Amsterdam 1723); Over de baarmoeder- of de ronde spier van de lijfmoeder, vertaald door A. Lambrechts (Amsterdam 1726, 1731); Vervolg der ontleedkundige Verhandeling (Amsterdam 1728); Curae renovatae seu thesaurus anatomicus post curas posteriores novus (Amsterdam 1728); Verhandeling van de Spieren (Amsterdam 1728); Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken van Fr. Ruysch, vert. door Y.G. Arlebout (Amsterdam 1744); Horti medici Amstelodamensis rariorum descriptio a Fred. Ruysch et Franç. Kiggelario (Amsterdam 1697); Epistolae anatomicae problematicae (Amsterdam 1696-1701, 14 st.).
Zie: Haller, Bibliotheca Anatomica I, 529; II, 121, e.v.; Eloge door Fontenelle in: Histoire de l'académie 1731; I.F. Schreiber, Hist. vitae et merit. Fr. Ruysch, vóór de Opera omnia (Amsterdam 1752); von Stachlin, Levensbeschrijving van nederl. mannen en vrouwen II, 79-93; Engelberts Gerrits II, 391; Wagenaar, Amst. III, 241; Navorscher V (1855) 306; XXVIII (1878) 362; Banga, Geschiedenis der geneesk. (1868) i.v.; Haeser, Geschichte der Medicin (1881) 295; Isensee, Geschied. der geneesk., vert. door Ali Cohen (1843) 403 e.v.; Portal III, 260; van Lennep, Memorabilia 140; Burggraeve, Histoire de l'anatomie (1880) 259; Uffenbach, Reisen III (1753) 640; A. Titsingh, Diana (1750); Hyrtl, Handbuch der pract. Zergliederungskunst (1860) 590; Paulus Pijl, Afscheid aan Dr. F. Ruysch (Amsterdam 1677); Scheltema, Csaar Peter de Groote; dez., Rusland en de Nederlanden; Het leven van F. Ruysch, door L.L. van Meurs in Alg. Magaz. van historiekunde III, 447; Suringar in Tijdschrift voor geneeskunde 1866, 2e afd., 19; P. Scheltema, Het leven van Fr. Ruysch (1886).
de Lint