in 1870 opnieuw den kansel beklimmen te Ossendrecht (bij Bergen-op-Zoom), welke gemeente hij in 72 verwisselde met Kedichem (bij Gorinchem), vanwaar hij in 77 naar Krommenie vertrok. Slechts een jaar mocht hij deze gemeente dienen; reeds in Nov. 78 preekte hij zijn afscheid.
Van zijn jeugd af worstelde R. met een zwakke gezondheid, die hem zwaarmoedig stemde. Bovendien hinderden hem de knellende banden der Ned. Herv. Kerk. Reeds als student had hij getrouwer de colleges van Opzoomer dan die van zijn eigenlijke leermeesters Bouman, Vinke en ter Haar bezocht, zijn theol. kennis bij voorkeur puttende uit de geschriften van Scholten, Strausz, Bauer e.a. voorstanders der in die dagen opgekomen moderne theologie. Het verhoogde geenszins de vreugd des rechtzinnigen vaders, dat zijn jongste zoon, de eenig overgeblevene van een achttal kinderen, zich meer en meer bij de moderne richting aansloot, zelfs (met Réville, A. Pierson, P.R. en P.H. Hugenholtz, Herderscheê, Maronier, van Loenen Martinet e.a.) onder de voormannen hiervan zich schaarde.
Na het nederleggen van zijn predikambt (men zie hieromtrent zijn Gedachtenis. Eerste en laatste toespraak gehouden te Krommenie op 16 Sept. 1877 en 3 Nov. 1878) trad Rovers bij voorkeur in godsdienstoefeningen van den Ned. Protestantenbond op. Van 1880-84, toen hij te Haarlem metterwoon gevestigd was, gaf hij lessen aan de godsdienstschool der Vrije gemeente te Amsterdam en ook toen hij later te Arnhem en Utrecht woonde, nam hij gaarne de gelegenheid waar om de ontwikkeling van het godsdienstig leven te bevorderen.
Hij was gehuwd met Françoise Louise Hinlopen, die hem in 1891 door den dood ontviel. Het huwelijk was kinderloos gebleven; daarom werd een ouderloos meisje als kind aangenomen. Bemiddeld en menschlievend als hij was, heeft R. met zijn aanzienlijk vermogen veel goed gedaan; tal van inrichtingen en instellingen werden met milde hand door hem bedacht.
Van 's mans talrijke geschriften, volledig opgenoemd aan 't eind van onderstaand levensbericht, noemen wij: De Synoptische Evangeliën, met Inleiding en Aanteekeningen (1863); De theologie in Nederland (1863); Beroemde Amerikanen door Theod. Parker. Met aanteekeningen (1872); Geschiedenis der Nieuw- Testamentische letterkunde (1874-76); De boeken van het N. Testament (1877); Schets van de geschiedenis van het Christendom (1884); Legenden en Levensbeelden (1885); Apocalyptische Studiën (1888) en Levensbeelden (1893). Verder was R. redacteur (na Maronier) van de Bibliotheek van Moderne Theologie en Letterkunde (1881-93) en schreef hij opstellen in het Theol. Tijdschrift (1868-95); in de Tijdspiegel (1882-97); de Gids (jaarg. 1868 en 80); de Ned. Spect. (1877 en 81); de Hervorming; de Godgeleerde Bijdragen; Geloof en Leven (1867-92); Mannen van Beteekenis (1877-85); Vaderl. Letteroefeningen (1870 en 76); Los en Vast (1879); Volksalmanak van het Nut e.a. periodieken. In de Levensberichten der Maatsch. v. Ned. Letterk. schreef hij een biografie van prof. F.W.B. van Bell (1897).
Zie: van Loenen Martinetinet Levensber. Letterk. 1902, 235.
Zuidema