denne, wiens zwakke gezondheid hem niet toeliet, dien post langer te bekleeden. Als zoodanig voerde hij, uit naam van Brune, met den Engelschen generaal Knox, de onderhandelingen, die tot de conventie van Alkmaar leidden (18 Oct. 1799), volgens welke de Engelschen en Russen vóór 1 Dec. d.a.v. het grondgebied van
de Bataafsche Republiek zouden moeten ontruimd hebben.
Dezelfde betrekking van chef van den generalen staf vervulde Rostollant bij Augereau, toen deze in 1800, aan het hoofd van een Gallo-Bataafsch troepenkorps, aan den Mein den linker vleugel van het Donau-leger onder Moreau moest steunen. Na verder in verschillende functiën te zijn werkzaam geweest, zoowel in Frankrijk als in Duitschland, en, korten tijd na de troonsbestijging van Napoleon als keizer der Franschen, met het commandeurskruis van het legioen van eer te zijn begiftigd, was hij belast met een territoriaal commando in de zuidelijke Nederlanden (in de 24e militaire divisie), toen in 1809 de landing der Engelschen op Walcheren plaats had, terwijl Napoleon zich te Weenen bevond. Clarke, de fransche minister van oorlog, moest op eigen verantwoordelijkheid handelen, en benoemde eerst koning Lodewijk, daarna maarschalk Bernadotte tot opperbevelhebber van het Fransch-Bataafsche leger, hetwelk dien inval zou te keer gaan. Rostollant, niet onwaarschijnlijk omdat hij reeds vroeger hier te lande in dezelfde betrekking gefungeerd had, werd den Franschen maarschalk als chef van den staf toegevoegd (8 Aug.), doch met Bernadotte, dien Napoleon op dat tijdstip aan het hoofd van dit leger niet bijzonder vertrouwde, waarom hij hem door Bessières verving, werd ook zijn stafchef na een groote maand van zijn functie ontheven, en keerde deze naar de 24e divisie terug. Dat hij bij Napoleon evenwel als een flink bevelhebber bekend stond, bewees zijne benoeming 9 Sept. 1812 tot ‘commandant supérieur des îles de Goerée et Flakkee’, een commando hetwelk de Keizer voor de verdediging van de ingelijfde hollandsche departementen van groot gewicht oordeelde.
In deze betrekking is hij, toen het volgende jaar alhier de omwenteling was uitgebroken, bij de overrompeling van het fort Duquesne (aan den oosthoek van Overflakkee), waar hij zich toevallig bevond, krijgsgevangen gemaakt (4 Dec.1813). Hij werd daarop naar Woerden gevoerd; een onderzoek betreffende afpersingen, waaraan hij zich tijdens zijn beheer zou hebben schuldig gemaakt, liep geheel te zijnen voordeele af, en op het einde van Januari 1814 werd hem toegestaan, zich in de stad vrij te bewegen. Toen Napoleon afstand gedaan had van den troon, doch de fransche bevelhebbers, die enkele vestingen alhier nog bezet hielden, weigerden aan de hun dienaangaande medegedeelde tijding geloof te hechten, werd aan enkele krijgsgevangen fransche officieren verzocht, de waarheid daarvan te gaan bevestigen. Zoo kwam Rostollant 9 April bij generaal Quetard, toenmaals commandant van Naarden, die aan zijn bericht evenwel niet zooveel waarde hechtte, dat hij meende de vesting te mogen overgeven. 23 April werd aan Rostollant, in afwachting van zijne algeheele invrijheidstelling, toegestaan, zich voor familie-aangelegenheden naar Brussel te begeven.
Hij ging nu over in dienst van Lodewijk XVIII en voerde te Gap het militair commando over het departement Hautes-Alpes, toen hij 4 Maart 1815 vernam, dat Napoleon in de golf Juan geland was. Hij maakte zich gereed om weerstand te bieden, doch moest om de dreigende houding der bevolking hiervan afzien, en trok zich met het garnizoen in Embrun terug. Toen de Keizer evenwel te Parijs