[Ridder van Groenesteyn, Theodoor de]
RIDDER VAN GROENESTEYN (Theodoor de), geb. te Utrecht 2 Febr. 1624, gest. te Zwolle 5 Nov. 1705. Na tweemaal gehuwd te zijn geweest, trad hij in 1654 in de Societeit van Jezus, aan welke hij zijn rijkdommen schonk. In 1662 werd hij als missionaris naar de noordelijke Nederlanden gezonden en verkreeg in 1667 zijn vaste aanstelling te Zwolle. Wegens een edikt van de magistraat, waarbij verboden was, dat meer dan twee katholieken bij elkaar woonden, vestigde hij zich in een huis van baron van Learne, zoodat daardoor sinds dien de nieuwe Jezuïetenstatie in de Koestraat was gevestigd. In 1672 werd door den bisschop van Munster de kerk ‘Bethlehem’ aan de Jezuïeten ingeruimd en 12 Aug. hield er pater de R. de eerste preek. Gebruikmakend van de herkregen godsdienstvrijheid richtte nu de R. de benedenverdieping van zijn huis in de Koestraat tot college in. Hij zelf bestuurde dit als rector van Juni 1673 tot Mei 1674. De ‘Alma Facultas Zwollana’, gelijk zij genoemd werd, werd bezocht door een aantal jongelieden uit den gegoeden en adellijken stand. De verslagen der maandelijksche vorderingen getuigen van den ijver en de voortvarendheid, waarmee de R. in korten tijd het onderwijs wist te organiseeren. Maar de vrede van 1674 vernietigde het begonnen werk. ‘Bethlehem’ werd weder afgenomen, het college werd weer bedehuis en de twee paters met het onderwijs belast gingen heen. Hij zelf werd met verbanning bedreigd, maar een smeekschrift te zijnen gunste opgesteld en de herinnering aan de goede diensten, door hem tijdens de munstersche overheersching bewezen, bewerkten dat de R. te Zwolle mocht blijven. Toch was zijn verder verblijf niet zonder tegenspoed. Vooreerst had hij den jansenistischen pastoor, Alardus
Blockhoven, te bestrijden, vervolgens beperkten zooveel plakkaten het terrein zijner werkzaamheden, dat hij noodzakelijkerwijze ze moest overtreden. Zoo werd bij Resolutie van 7 Mei 1699 door Burgemeesteren en Schepenen en Raden geconstateerd, ‘dat Theodorus de Ridder zich heeft misgrepen en verstout, om een kind van een roomsche moeder, gehuwd met iemand van de gereformeerde religie, waarvan de moeder had beloofd haar kinderen in de gereformeerde religie te zullen opbrengen, met weten te doopen’, zoodat hij werd veroordeeld ‘in een amende van honderd rijksdaalders ten profijte van de stad, in den tijd van 8 dagen te betalen’. In 1700 waren de krachten van de R. uitgeput, maar hij leefde nog 5 jaren en werd in de St. Michaëlskerk begraven.
Zie: Archief Bisd. Utrecht VI, 110, 425-427; VII, 57-70.
Derks