[Rhala, Johannes]
RHALA (Johannes), geb. in 1630 te Franeker en overl. 16 Juni 1686 te Leeuwarden, zoon van prof. Henricus R. Zijn rechtsgeleerde studies ving hij aan te Franeker, waar hij 23 Oct. 1646 als student werd ingeschreven en waar hij onder den hoogleeraar Wissenbach respondeerde de Compensationibus et de Deposito. Vandaar ging hij naar Utrecht, waar hij in 1650, en naar Leiden, waar hij 10 Juni 1651 werd ingeschreven. Het volgend jaar maakte hij een studiereis naar Duitschland en bezocht daar de hoogescholen te Straatsburg, Heidelberg (ingeschreven 16 Dec. 1652, Toepke, Matrikel der Univ. Heidelb. II, 315) en Bazel. In laatstgenoemde stad verkreeg hij 11 Oct. 1653 den graad van doctor in de beide rechten na verdediging eener verhandeling: de Concursu Actionum. De bekende jurist Jacobus Brandwyller trad bij die gelegenheid als promotor op en vereerde hem met een gedicht, in hetzelfde jaar te Bazel uitgegeven. Vele herinneringen aan zijn studietijd en zijn reizen worden bewaard in zijn Album Amicorum, uitg. in de Vrije Fries.
Naar Friesland teruggekeerd, liet hij zich 8 Juni 1654 beëedigen als advocaat voor den Hove van Friesland. Als zoodanig bleef hij werkzaam tot zijne benoeming 26 Febr. 1667 tot raadsheer in dat Hof, waarin hij tot zijn dood zetelde. In 1673 werd hij tevens curator der hoogeschool te Franeker. Hij wordt door tijdgenooten, o.a. door Huber, geroemd als uitnemend jurist.
Hij huwde: in 1666 met Ida van Andringa, overl. in 1672, en in 1675 met Gratia van Dorsten, overl. in 1679.
Zijn portret door een onbekende was bij jhr. van Sminia te Bergum (overl. 1859).
Zie: De Vrije Fries VIII (1859) 70 vlg.; G. de Wal, Oratio de claris Frisiae Jctis, ann. 233; Vriemoet, Ath. Fris. LXXVII; Boeles, Friesl. Hoogeschool II, 8-9; J. Sickenga, Het Hof van Friesl. ged. de Zevent. eeuw (Leid. 1869) 220-222.
van Kuyk