[Renesse, Johan of Jan van (4)]
RENESSE (Johan of Jan van) (4), overl. 1518, stamvader van den tak van Renesse van Baar, evenals Frederik (2) heer van Zeist (kol. 1054), zoon van Johan of Jan v. Renesse van Lichtenberg, heer v. Zeist en Elisabeth v. Baer, was gehuwd met Agnes van (den) Rijn, dochter van Evert, heer v. Rynestein [in 't Annuaire Jan of Johan; vgl. ook Nav. 1910, 227, waar als sterfjaar v. Johan v.R.v. Baer wordt opgegeven 1515] en diens tweede vrouw N. van de Poll, en zich, evenals hare jongere zuster Dorff van den Rijn, vrouwe van Rijnestein noemende. Ongeveer te zelfder tijd als Jan v. Renesse v. Wulven (kol. 1060) bekleedde hij hooge posten te Utrecht. Zoo komt hij in 1467, 1475 en 1480 voor als schepen, in 1478 als burgemeester (niet 1479, in welk jaar hij wel genoemd wordt op de dagvaart te Cothen als een der vertegenwoordigers van den ouden Raad v. Utrecht); in 1480 is hij bagijnmeester. Bij de nieuwe beroering in het Sticht wordt hij evenwel verbannen, doch daarna (1481) met zendingen naar Maximiliaan belast, is later uitgeweken en ontboden bij den Bisschop en ten slotte in 1518 overl. en begr. te Jutphaas, evenals zijne gemalin die hem, behalve 't kasteel aldaar, drie kinderen schonk, n.l. 1. Johan (Jan) v. Renesse v. Baer, heer v. Rijnesteijn, lid van de Ridderschap v. Utrecht 1531, overl. 1532 en begraven te Jutphaas. De kinderen van hem en zijne vrouw Odilia van Noorde, (Oda v. Noort?) weduwe van Adriaan Utenham en dochter van Eelgis van Noorde en Hase van Schonenburg, waren: Johan (Jan), (1536) heer van Jutphaes; in de Ridderschap van Utrecht 1537 en overl. in 1562; begraven te
Jutphaes, evenals zijne vrouw Adriana van Borsselen, dochter van Lodewijk en Maria Draeck). 2. Anna van Renesse van Baer, gehuwd met Frederik Uten Eng (II kol. 439) en 3. Agnes (ook hier is 't Annuaire geheel afwijkend, onnauwkeurig en onvolledig, gelijk trouwens ook andere genealogieën).
Wie de Frederik van Renesse van Baar (Baer) zou kunnen zijn, dien Mr. S. Muller Fz., Oud-Utrechtsche Vertellingen 101-104 noemt in verband met het St. Agnietenklooster en dien hij opgeeft als overl. 1504 is mij voorhands niet recht duidelijk.
Zie de opgave van lit. onder het vorige artikel; vgl. hier vooral: Matthaeus, Anal. I, 397 vlg.; Burman III, 509; Tijdschrift v.d. Monde 1840, 80, 121 (vgl. ook Heda 398).
Kooperberg