Goes aan, waar hij Sept. 1730 huwde met Catharina Leyssius (geb. 1692), wed. van Mart. Mertens, en tevens 10 Juni 1739 werd aangesteld als lector historiarum et eloquentiae. Van daar vertrok hij in 1741 als rector naar Gorcum, waar hij met zijn broeder de door Hemsterhuis en Geussner aangevangen uitgave der Opera Luciani (Amst. 1743-46) voltooide met een van geleerdheid en geduld getuigend uitvoerig lexicon daarop in het vierde en laatste deel; een uitgave hatelijk beoordeeld in de Acta eruditorum Lipsiens. 1745, 241-58, doch verdedigd in een Joan. Fred. et Car. Conr. Reitzii Apologia. In 1747 vertrok R. naar Harderwijk, waar hij 1748 buitengewoon en in 1754 gewoon hoogleeraar in de letteren, in 1757 doctor phil. hon. causa, meermalen secretaris van den senaat werd en twee maal rector is geweest. Als latijnsch dichter maakte hij zich o.a. bekend door Elegia de itinere zeelandico (Hard. 1747) en een Carmen heroicum op den vrede te Aken (Hard. 1749). Als wiskundige construeerde hij een Bijvoegsel omtrent de toovervierkanten van effe getallen tot de Nieuwe bespiegeling der klootsche figuren van zijn broeder te Middelburg Willem Otto (in: Verh. Holl. maatsch. X: 2 (1768) 234-244). R. is na het overlijden van zijn vrouw op 19 Mrt. 1759 hertrouwd 6 Apr. 1762 met Aletta van der Donck uit Jutphaas. Uit zijn eerste huwelijk sproot Abraham Antonie Leyssius Reitz, geb. te Harderwijk 12 Juli 1763, overleden als praeceptor aan de latijnsche school te Leiden 31 Aug. 1784; uit het tweede Johan R., cornet (zie kol. 1049).
Zijn portret door een onbekende bij den heer J.A.C. Bosch Reitz te Amsterdam.
Zie: Vrolikhert, Vliss. kerkhemel (ald. 1758) 358; Strodtmann, Neues Gel. Europa VII, 586-98; IX, 85; Hamburger, Neues Gel. Teutschl. 3e ed. II, 1468; Bouman, Gesch. der geldersche hoogeschool II, 253-57; Römer, De lat. School te Goes in Nehalennia I (Midd. 1849) 98; Piccardt, Bizonderh. uit de gesch. der stad Goes (ald. 1865) 175; Bierens de Haan, Bouwstoffen XI (Amst. 1876) 8; Nagtglas a.w. (Midd. 1893) 499-500; Voegler, Gesch. van het middelb. gymn. (ald. 1894) 435-6 en Kessteloo, de Stadsrek. van Middelb. IX (ald. 1902) 129.
de Waard