[Reede tot de Parkelaar, Johan Frederik baron van (2)]
REEDE TOT DE PARKELAAR (Johan Frederik baron van) (2), door koop 1799 heer van Hinderen, Geb. op de Parkelaar te Twelloo 6 October 1757, overleden te Batavia 11 Sept. 1802; zoon van baron Frederik Godard (kol. 1032), en van C.H. van Haersolte.
Hij vertrok in dienst der O.I. Comp. naar Indië, werd in 1779 administrateur der compagniespakhuizen te Batavia, koopman 1784 en in 1791 resident aan het hof van den keizer van Soerakarta. De commissaris-generaal Nederburgh benoemde hem tot raad van Indië en in 1796 tot gouverneur en directeur van Java's noordoostkust; met Semarang als hoofdplaats. Onder de vette posten, die de O.I. Compagnie had te begeven, stond deze bovenaan, daarna volgden het gouverneurschap van de Molukken en het residentschap van Cheribon. Van Reede werd hier de opvolger van P.G. van Overstraten, die tot gouverneur-generaal was benoemd, en van dezen bestaat nog een Memorie, overgegeven aan J.F. baron van Rheede tot de Parkeler, aankomend gouverneur en directeur van Java's noordoostkust, d.d. 13 Oct. 1796.
Geld heeft van Reede er voldoende kunnen overleggen; bemind heeft hij er zich echter niet weten te maken. In particuliere brieven staat, dat hij zich daar zeer gehaat heeft gemaakt wegens despotiek bestuur.
In 1797 werd hij raad-extraord. van Indië; in 1802 directeur der amphioendirectie; in hetzelfde jaar ordinair raad van Indië; hij overleed nog in 1802 te Batavia.
Hij huwde te Batavia 28 Oct. 1778 met Ida Petronella Jacoba Vos, oud 15 jaar, geboren te Semarang, overleden te Batavia 19 Nov. 1784; dochter van Johannes, raad van Indië, en van Ida Wilhelmina Bake. Dit huwelijk was kinderloos, doch van Reede verwekte bij verschillende slavinnen twee zoons, die hij adopteerde. Hij vermaakte aan elk een legaat van vijf ton, terwijl hij zijn vader tot universeel erfgenaam en voogd over deze beide kinderen benoemde. Uit den eenen zoon leeft nog een tak, die zich van Reedeter Parkeler bleef noemen; de andere zoon is de stamvader der zwolsche familie, die zich enkel van Reede schrijft.
Zie: van Doorninck, Gesl. Aant., 274; Catal. Stadsarchief Utrecht III no. 393.
Regt