[Reede van Oudtshoorn, Pieter baron van (1)]
REEDE VAN OUDTSHOORN (Pieter baron van) (1), heer van Oudshoorn, Gnephoek en Ridderbuurt (te zamen thans de gemeente Oudshoorn) en van het slot Drakenburg.
Geb. te Utrecht 8 Juli 1714, gedoopt Catharinakerk 10 Juli; overl. 23 Jan. 1773, zoon van baron Barend Cornelis (kol. 1027) en van Catharina Cornelia van Eys. Hij genoot een wetenschappelijke opvoeding, trad in dienst der O.I. Comp. en vertrok als adelborst in 1741 per ‘Duifje’ van Amsterdam naar O. Indië. Aan de Kaap de Goede Hoop gekomen, werd hij door bewindhebbers aangesteld tot opperkoopman en fiscaal-independent aldaar. Als eerlijk, trouw, menschlievend en rechtvaardig man vervulde hij dezen gewichtigen post tot men hem in 1761 benoemde tot secundus of tweeden bevelhebber van het gouvernement aldaar, waaraan tevens het voorzitterschap in den raad verbonden was. Vijf jaar later keerde hij met verlof naar Nederland terug. Hij was n.l. tot universeel erfgenaam benoemd van zijn oudoom, den engelschen pair William Ferdinand Cary, lord Hunsdon (overl. te Alphen a/d. Rijn, op zijn buitenplaats, 13 Juni 1765 als laatste van zijn geslacht). Na een afwezigheid van 25 jaar werd van Reede 25 Juli 1766 te Oudshoorn feestelijk ingehaald en woonde ook 12 Oct. van dat jaar de herdenking van het 100-jarig bestaan der Herv. kerk aldaar bij, welke plechtigheid ter wille van zijn a.s. overkomst één jaar was uitgesteld.
Hij verzocht nu zijn ontslag bij de O.I. Comp., dat hem met een loffelijk getuigschrift werd verleend en kocht van de erfgenamen van Mevr. Roeters het kasteel Drakenburg (de ‘Guldenhof’ uit Ferdinand Huyck). Doch toen hij vernam dat de post, dien hij het laatst aan de Kaap vervuld had, vacant was, vond hij zich opgewekt dien andermaal te aanvaarden, wat men hem gereedelijk toestond. Gereed staande voor de afreis, vernam men het bericht van den dood van Tulbach, gouverneur en directeur van de Kaap, en nu werd van Reede met deze hooge waardigheid begunstigd In 1772 op de ‘Asia’ scheepgegaan, mocht hij zijn bestemming niet bereiken, maar overleed in volle zee 23 Januari 1773. Zijn stoffelijk overschot werd 12 April d.a.v. met de aan een gouverneur verschuldigde eer in de kerk te Kaapstad begraven.
Hij huwde in de fransche kerk te 's Hertogenbosch in Aug. 1736 met Sophia Boesses, geb. aldaar 31 Januari 1720, overleden aan de Kaap 5 Juni 1791; dochter van Adriaan en van diens tweede vrouw Mechteld de Knuyt.
Uit dit huwelijk sproten vijf zoons en acht dochters. Van de zoons zie Barend Hendrik (kol. 1027) en William Ferdinand (kol. 1030). Een derde zoon, Lieve Martinus Isaäc, was commissaris van de bank te Amsterdam; zijn huwelijk met Anna Sophia Frederica van Gheel van Spanbroek was kinderloos. De vierde zoon, Pieter Remmerus, leefde slechts een half jaar; terwijl de laatste zoon, het jongste kind, Pieter, de stamvader werd van een tak der van Reede's van Oudtshoorn in Zuid-Afrika. Tot dezen tak behoorde Frederik Petrus, wiens afbeelding met zijn tien zoons, gereed om tegen de Engelschen ten strijde te trekken, in 1900 in vele geïllustreerde bladen werd opgenomen en algemeen de aandacht trok.
Zie: Kobus en de Rivecourt, Biogr. Wdb. (art. Oudshoorn). Over zijn begrafenis: