heid (1860) aanvaardde hij zijn academisch ambt. Het was hem bij de behandeling der geschiedenis, in den geest van F.C. Bauer, te doen om de idee in hare ontwikkeling. Dat was ook de leidende gedachte bij zijne bewerking van de Geschiedenis van het Protestantisme (3 dln., Haarlem 1865-1871). Zoo bleef hij, gelijk ook uit vele in het Theol. Tijdschr. behandelde opstellen bleek, tevens in de lijn der wijsbegeerte. In 1887 verscheen zijn Wijsbegeerte van den Godsdienst, 1e gedeelte (Leiden), wegens zijn vroegtijdigen dood niet door een tweede deel gevolgd. Zijne uiteenzetting der wijsgeerige vraagstukken, op heldere wijze en in schoonen vorm als altijd, gaf tot rijke gedachtenwisseling aanleiding.
Rauwenhoff was lid der redactie van het Theol. Tijdschrift en nam een groot aandeel aan het leven der maatschappij, zooals door hem in zijne toegejuichte rede als aftredend rector (1872) krachtig was aanbevolen. Zoowel de Ned. Gustaaf Adolf Ver. als de Vereeniging van Weezenverpleging en de Ned. Protestantenbond telden hem onder hunne bestuurders.
In 1852 is hij gehuwd met Maria Des Amorie van der Hoeven, overl. 1854; in 1861 met mej. F.F. Tobias.
Zijn portret werd gelithographeerd door L. de Koningh; ook staat er een in den Leidschen Studenten- Almanak 1872.
Zie: A. Kuenen in Levensb. Letterk. 1889, 103 met bibliografie, en aanvulling op bl. 421; dez. in Theol. Tijdschr. 1889, 237.
Herderscheê