[Randwyck, Steven, des H.R. Rijksgraaf van]
RANDWYCK (Steven, des H.R. Rijksgraaf van), vrijheer van Homoet, heer van Gameren, gedoopt te Nijmegen 11 Nov. 1698, overl. op den Huize de Plack 18 Juli 1769, begr. te Nijmegen, zoon van Jacob (kol. 998) en van Anna Theodora van Lynden.
Geadmitt. in de ridderschap van Nijmegen 28 Nov. 1720, ambtman, richter en dijkgraaf van Maas en Waal 1721, idem van Overbetuwe 1726, drossaard der Baronnie van Breda, gedep. in de Verg. der S.G. waar hij aanspoorde tot deelname aan den oorlog van 1745 en als oranjegezind staatsman tot de verheffing van prins Willem IV tot stadhouder. Met dezen was hij zéér bevriend, doch toen hij later in onmin geraakte met den Hertog van Brunswijk, viel hij in ongenade bij den pas meerderjarig geworden stadhouder.
Hij werd door keizer Karel VI voor hem en zijn wettige nakomelingen, zoo mannelijke als vrouwelijke, in den Rijksgravenstand verheven bij diploma van 20 Sept. 1730, met de zonderlinge clausule ‘alsof zij in het vierde lid van graven afkomstig waren’ een bijvoegsel, waardoor zij de oudste rijksgraven waren in de Vereen. Nederlanden. Deze verheffing geschiedde uit dankbaarheid voor diensten door zijn vader bewezen, vooral op het vredescongres te Utrecht 1713.
Hij huwde in 1722 Geertruyd Gijsberta gravin van Welderen (1701-1781), dochter van Johan en van Odilia Louisa van Steelant. Zij zijn de stamouders van den nog bestaanden grafelijken tak van het geslacht van Randwyck en wonnen 11 kinderen.
Zie: Gen. Her. Bladen II, 131-133.
Regt