[Randwyck, Joost van]
RANDWYCK (Joost van), geb. 1475, overl. 24 Maart 1549, begr. te Randwijk, zoon van Rutger en van Johanna van Wees.
Hij heeft 1521 over scheldwoorden geschil met Jasper van Marwyck en onderwerpt zich aan de uitspraak van hertog Karel van Gelre, doch deze is zeer verstoord op hem en laat zijn goederen aanslaan; hij was toen raad van Nijmegen en de hertog verwijt hem het volk tegen hem op te ruien. In het volgend jaar, schepen van Nijmegen zijnde, en in ongunst bij hertog Karel, verliest hij het ambt, dat hij wegens den hertog bekleedde. Burgemeester van Nijmegen 1523, 1526, 1527, 1530, 1533 en 1536. 26 October 1526 schrijft de hertog aan den ambtman van Tieler en Bommelerwaard, en beklaagt zich, dat Joost van Randwyck en Jacob Canis meineedig waren en hem, hertog, hadden willen doen vermoorden, verbiedende daarom allen ommegang met hen. In 1537, buiten willen en weten van hertog Karel tot burggraaf van Nijmegen aangesteld, bracht hij de stad daardoor in ongunst. In 1540 werd hij uit de ridderschap van Overbetuwe benoemd om eenige ingewilligde penningen voor hertog Willem van Kleef te ontvangen.
Hij huwde 25 Juli 1509 met Anna van der Horst, overl. 1560, dochter van Evert, schepen van Arnhem en van Johanna van Wyhe tot Hernen.
Uit dit huwelijk een zoon en een dochter Anna, echtgenoote van Berend Hackfort. De zoon Rutger omhelsde in 1534 de reformatie, werd daarom te Huissen gevangen genomen en naar Kleef gevoerd waar hij één jaar gevangen bleef 1535. Sedert is het geslacht van Randwyck protestantsch.
Zie: Gen. Her. Bladen II, 109-111.
Regt