Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 996]
| |
Hij werd 22 Nov. 1600 geadmitteerd in de ridderschap van Nijmegen, werd ambtsjonker van Overbetuwe, gedeputeerde van het Kwartier van Nijmegen naar Arnhem 1610, lid van den Raad van State 1616 en verscheidene jaren lid der Staten-Generaal. In 1621 was hij afgevaardigde naar de duitsche hoven, in 1627 met Adriaen Pauw ambassadeur naar Engeland, om voor de Republiek te trachten de onzijdigheid te bewaren in den destijds tusschen Engeland en Frankrijk dreigenden oorlog. Denkelijk werd hem naar aanleiding van dit gezantschap op 27 Juli 1628 te Cambridge de titel van ‘doctor in artibus’ toegekend. Vóór 1613 woonde hij te Nijmegen, na dien tijd behalve te 's Gravenhage, meestal op zijn huis te Bemmel, alwaar hij zijn ledige uren besteedde aan de ordening en beschrijving der oude oorkonden van zijn geslacht. Een vrucht van deze bijzondere studie, een M.S. getiteld: Familie-Memoriael, is in het huisarchief van Randwyck bewaard gebleven. Hij was een zéér gezien en invloedrijk man, bij wiens uitvaart de Staten-Generaal zijn lijkstatie met hun tegenwoordigheid vereerden. Hij huwde: 1o. 1609 Wilhelmina van Gent (1580-1617), dochter van Cornelis, burggraaf van Nijmegen, en van Christina Pannekoeck; 2o. 1634 met Adela Pieck, overl. 1662, dochter van Wilhelmen van Walravina van Wyhe. Het tweede huwelijk was kinderloos, uit het eerste sproten 5 kinderen, die echter zonder oir zijn overleden. Zie: Aitzema, Saken van S. en O. I, 44; Wagenaar X, 427, XI, 62; Scheltema, St. Nederland; Wittert van Hoogland, Genealogie der familie van Randwijck, in Gen. Her. Bladen, II, 115-117. Regt |
|